Woordsoorten -vragend -aanwijzend voornaamwoord.

woordsoorten. (thema 2 klas 2)
Herhalen; lw,zn,ww, bn,vz.
vragend -en aanwijzend voornaamwoord.
1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 1

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

Éléments de cette leçon

woordsoorten. (thema 2 klas 2)
Herhalen; lw,zn,ww, bn,vz.
vragend -en aanwijzend voornaamwoord.

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

welke zijn de lidwoorden? (meer antwoorden mogelijk)
A
die, dat, deze
B
een de
C
de het
D
de het een

Slide 2 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Welke woorden zijn werkwoorden?
A
boek, schrift, vakantie
B
huilen, dansen, spelen
C
bouwvakker, lasser, timmerman

Slide 3 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoeveel werkwoorden staan er in onderstaande zin?

Ik heb gisteren de hele dag kunnen oefenen met mijn vrienden.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 4 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoeveel zelfstandige naamwoorden?
Wie veel verdriet heeft, mag best een keer huilen.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 5 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoeveel zelfstandige naamwoorden?
Het boek ligt in de boekenkast op de eerste verdieping.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 6 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Het GROENE bankje staat op het gras.
wat is "GROENE"?
A
voorzetsel
B
zelfstandig naamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 7 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Ik HEB gisteren heerlijk geslapen!
A
bijvoeglijk naamwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord
D
voorzetsel

Slide 8 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

De pen zit in DE tas.
A
aanwijzend voornaamwoord
B
werkwoord
C
voorzetsel
D
lidwoord

Slide 9 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Mijn schilderij is erg mooi GEWORDEN.
A
werkwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
aanwijzend voornaamwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 10 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

aanwijzend voornaamwoord

Slide 11 - Carte mentale

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat weet jij al van het vragend voornaamwoord?

Slide 12 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 13 - Vidéo

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 14 - Vidéo

Cet élément n'a pas d'instructions

Welke van de onderstaande is een
VRAGEND voornaamwoord?
A
die
B
welke
C
mijn
D
ik

Slide 15 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Welk woord hoort niet in het rijtje?

WAAR - WIE - WELKE - WAT
A
waar
B
wie
C
welke
D
wat

Slide 16 - Quiz

WAAR is geen vragend voornaamwoord, de rest wel.
Welk woord hoort niet in het rijtje?

DIE - DIT - DAAR - DEZE
A
die
B
dit
C
daar
D
deze

Slide 17 - Quiz

DAAR is geen aanwijzend voornaamwoord, de rest wel.
Wat is een voorbeeld van een vragend voornaamwoord?
A
als
B
waar
C
wie
D
daar

Slide 18 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

In welk rijtje staan alléén aanwijzend voornaamwoorden?
A
die, daar, zulke, onze
B
mijn, hij, jullie, mooie
C
die, dat, deze, zulke, zo'n
D
die, dat, wat, welke

Slide 19 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

In de zin 'Waar ga jij naartoe op je skateboard?' is het woord WAAR een:
A
vragend voornaamwoord
B
bijwoord
C
voorzetsel
D
bezittelijk voornaamwoord

Slide 20 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Aanwijzend voornaamwoord (a vnw)













Aanwijzende voornaamwoorden: die, deze, dit, dat, zo'n, zulke, dergelijke, degene (die)
Die’ en ‘deze’ gebruik je bij de-woorden, ‘dit’ en ‘dat’ gebruik je bij het-woorden: 

Slide 21 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Vragend voornaamwoord







Vragend voornaamwoord (v vnw) De vragende voornaamwoorden zijn wie, wat, welke, wat voor (een),  
 Ze staan meestal aan het begin van een vraagzin: 

Slide 22 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Vragend voornaamwoord
Let op!

Woorden als waar, waarheen, wanneer en hoe zijn géén vragende voornaamwoorden
(dat zijn bijwoorden)

Slide 23 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions