Theorie grammatica en formuleren

• Nederlands
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 3

Theorie grammatica en formuleren

Hoe noem je de omkering van persoonsvorm en onderwerp?

Hoe noem je het verschijnsel dat werkwoord en persoonsvorm hetzelfde getal moeten zijn?

Waaraan herken je een bijzin?

Wat ontbreekt er in de beknopte bijzin (in alfabetische volgorde, gescheiden door spatie)

Ik heb rode schoenen en sokken. Dit is een samentrekking op...

1. woordniveau
2. woordgroepniveau
3. zinsniveau
4. meerdere niveaus

Hij kwam binnen en vroeg wat te drinken. Dit is een samentrekking op...

1. woordniveau
2. woordgroepniveau
3. zinsniveau
4. meerdere niveaus

Ik ben scheidsrechter bij het dames- en herenteam en krijg daarvoor goed betaald.

1. woordniveau
2. woordgroepniveau
3. zinsniveau
4. meerdere niveaus

Je mag een woord weglaten als het woord dezelfde functie en betekenis heeft.

1. Juist
2. Onjuist

Ik ben verkouden en daarom naar de drogist gegaan.
Deze samentrekking is

1. juist
2. onjuist

Maak deze zin lijdend:
Het kind heeft alle snoepjes opgegeten.

Maak deze zin bedrijvend:
Dit cadeau zou door Sjaak aan mij gegeven worden.

Hen, hun of zij?
Ik vraag me af of ... de weg wel weten.

1. hen
2. hun
3. zij

Hen, hun of zij?
Ik vraag aan ... de weg.

1. hen
2. hun
3. zij

Hen, hun of zij?
Over ... heb ik veel gehoord.

1. hen
2. hun
3. zij

Hen, hun of zij?
... wordt niets gevraagd.

1. Hen
2. Hun
3. Zij

Hij, zij of het
Het bedrijf heeft besloten dat ... akkoord gaat met de wijzigingen.

1. hij
2. zij
3. het

Zijn of haar
De bakkerij sluit komende zaterdag de hele dag ... deuren.

1. zijn
2. haar

zijn of haar
We waren met een grote menigte en ... omvang gaf ons moed.

1. zijn
2. haar

Met wie of waarmee
Ik vraag me af of ik die jongen .... ik ooit gedatet heb, nog zal zien.

1. met wie
2. waarmee