Kennismaking, planning periode 1 & herhaling h2. woordraadstrategieën, tekstverbanden en signaalwoorden

1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 80 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Tekstverbanden
Tussen woorden, zinnen en alinea's bestaat een verband. Dit noemen we een tekstverband.
Zonder tekstverbanden is je tekst niet 'stevig'.

Slide 11 - Diapositive

De tekstverbanden & signaalwoorden
Tekstverband
Signaalwoorden
Chronologisch verband
Geeft gebeurtenissen in de juiste volgorde van tijd aan
Daarna, dan, eerst, inmiddels, later, nadat, nu, ooit, terwijl, toen, uiteindelijk, vervolgens, voordat, vroeger
Opsommend verband
zaken worden achter elkaar beschreven

Ten eerste, ten tweede, vervolgens, ook, bovendien, tot slot
Concluderend verband
Er wordt een conclusie getrokken

Dus, al met al, concluderend
Samenvattend verband
Er wordt een verkorte weergave van eerdere informatie gegeven
Al met al, met andere woorden, kortom, samengevat 

Slide 12 - Diapositive

Maak nu zelf een zin met een chronologisch verband

Slide 13 - Question ouverte

De tekstverbanden & signaalwoorden 2
Tekstverband
Signaalwoorden
Tegenstellend verband
Laat tegenovergestelde zaken zien
Maar, echter, daar staat tegenover, toch
Toelichtend verband
Er wordt extra informatie gegeven, vaak in de vorm van een voorbeeld
Neem nou, denk (maar) aan, zo, zoals, bijvoorbeeld 
Doel- middel verband
 Geeft aan met welk middel je het doel wilt bereiken
Opdat, zodat, om, door middel van, met als doel om
Oorzakelijk verband
Laat zien waardoor iets gebeurt
Daardoor, hierdoor, doordat
Vergelijkend verband
Laat een verschil en/ of overeenkomst zien
in vergelijking met, net als, evenals, zo ook
Redengevend verband
Geeft aan waarom je iets doet
Omdat, daarom, dus, want, de reden hiervoor is 

Slide 14 - Diapositive

Ik heb bijles opdat ik een voldoende haal voor Frans.
A
Doel-middelverband
B
Vergelijkend verband
C
Samenvattend verband

Slide 15 - Quiz

De jongens in mijn klas leggen de lat niet al te hoog. Neem bijvoorbeeld Lex. Hij gaat altijd voor een 5,5.
A
toelichtend verband
B
redengevend verband
C
vergelijkend verband

Slide 16 - Quiz

Bij een vergelijkend verband gebruik je als signaalwoord ....
A
bijvoorbeeld
B
zo, zoals, evenals
C
want, omdat
D
mits, tenzij

Slide 17 - Quiz


Vergelijkend verband
A
Ik wil net als mijn vader later piloot worden!
B
Morgen ben ik jarig en ga ik zwemmen . Daarna gaan we patat eten.
C
Ik heb geen zin in het weekend, want ik moet huiswerk maken.

Slide 18 - Quiz

Doel-middelverband
A
We hebben eerst een taart gebakken en daarna buiten gespeeld.
B
Om er voor te zorgen dat iedereen er bij kan zijn, houden we het feest op zaterdag.
C
Gisteren was ik heel erg moe, daarom heb ik tot 12:00 uur uitgeslapen.
D
Deze kerstvakantie ben ik naar Duitsland geweest. We hebben veel gegeten en gewandeld. Kortom, het was de beste kerstvakantie ooit!

Slide 19 - Quiz

Julia houdt van zonnen, daarom heeft ze een vakantie naar Spanje geboekt.
A
concluderend verband
B
redengevend verband
C
oorzakelijk verband
D
tegenstellend verband

Slide 20 - Quiz

Er brak brand uit in het stadion, waardoor de wedstrijd niet kon doorgaan.
A
concluderend verband
B
redengevend verband
C
oorzakelijk verband
D
vergelijkend verband

Slide 21 - Quiz

Welke zin geeft GEEN vergelijkend verband aan?
A
Mijn broertje is groter dan ik ben.
B
Vergeleken met hem, ben ik maar klein.
C
Dankzij mijn moeder kan ik goed lezen.
D
Hij is fietsenmaker, net als zijn vader.

Slide 22 - Quiz

Omdat het klimaat snel verandert, gaat het waterschap de dijken in een hoog tempo ophogen.
A
toelichtend verband
B
redengevend verband
C
vergelijkend verband

Slide 23 - Quiz

Welk tekstverband herken je? 'Kortom, dit was de herhaling over tekstverbanden en signaalwoorden.'
A
Doel-middelverband
B
Vergelijkend verband
C
Samenvattend verband
D
Concluderend verband

Slide 24 - Quiz

Slide 25 - Diapositive

Lesdoelen behaald?
- Waarom zijn woordraadstrategieën handig?

- Wat zijn de PTO onderdelen tijdens deze periode? 

- Beantwoord de volgende open vraag  op LessonUp

Slide 26 - Diapositive

timer
3:00
Welke tekstverbanden ken je?

Slide 27 - Carte mentale