Werkwoordspelling MOA1 les 2 TT en VT

Les 2
Inhoud van deze les:

Herhaling TT 
Uitleg VT
Oefeningen

1 / 33
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijsMBO

Cette leçon contient 33 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Les 2
Inhoud van deze les:

Herhaling TT 
Uitleg VT
Oefeningen

Slide 1 - Diapositive

DOEL



- je kent de stam/ik-vorm van een werkwoord

- je kunt de persoonsvorm in de tt én vt goed spellen


spelling van de persoonsvorm in 
de tegenwoordige tijd (tt) en
de verleden tijd (vt)

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Weet je wel wat het betekenen (tt) als je werkwoordspelling echt beheerst!

Slide 4 - Question ouverte

(worden, tt) jij ook zo moe van werkwoordspelling?

Slide 5 - Question ouverte

Het (gebeuren, tt) regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.

Slide 6 - Question ouverte

....... je vandaag heel moe?
(zijn)

Slide 7 - Question ouverte

Engelse werkwoorden:

  • Relaxen
  • Liken
  • Appen
  • Stressen
  • Skaten

                          
  • Facetimen
  • Deleten
  • Uploaden
  • Downloaden
  • Scoren

Slide 8 - Diapositive

Engelse ww
- Hetzelfde als Nederlandse werkwoorden
- Bij werkwoorden die eindigen op -e de 'e' laten staan 
                              faken --> stam: fake --> hij fake+t (tt)
                                           
- Soms heb je een dubbele eindmedeklinker

Slide 9 - Diapositive

Mijn vader (downloaden, tt) elke dag een paar nieuwe liedjes
A
download
B
downloat
C
downloadt
D
downloadde

Slide 10 - Quiz

De journalist (interviewen, tt) mij voor de derde keer.
A
interviewt
B
intervieuwt
C
interviewd
D
interviewdde

Slide 11 - Quiz

Jason (barbecueën, tt) het liefst in de achtertuin van zijn huis.
A
barbecued
B
barbecuedt
C
barbecuet
D
barbecuette

Slide 12 - Quiz

Op die gladde weg (skate, tt) mijn vriendje het liefst.
A
skatet
B
skate
C
skated

Slide 13 - Quiz

Werkwoordspelling VT

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Zwakke werkwoorden VT
Werkwoorden vervoegen in de verleden tijd. 

Je weet dat het Nederlands zwakke en sterke werkwoorden kent. 
Een zwak werkwoord verandert in de verleden tijd niet van klank.

hele werkwoord: fietsen
tegenwoordige tijd: ik fiets
verleden tijd: ik fietste

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Diapositive

De leerlingen (halen, vt) afgelopen jaar goede cijfers.

Slide 18 - Question ouverte

Gisteren (knippen, vt) ik per ongeluk in mijn vinger.

Slide 19 - Question ouverte

Wij (antwoorden, vt) niet op de vraag van de docent.

Slide 20 - Question ouverte

De kinderen (beleven, vt) toen samen de gekste avonturen.

Slide 21 - Question ouverte

De politie (vermoeden, vt) dat er sprake was van misdrijf.

Slide 22 - Question ouverte

Sterke werkwoorden VT
Een sterk werkwoord verandert in de verleden tijd wel van klank.


hele werkwoord: geven
tegenwoordige tijd: ik geef
verleden tijd: ik gaf.


Slide 23 - Diapositive

Jullie (worden, vt)gisteren door iedereen uitgelachen.

Slide 24 - Question ouverte

(Klimmen, vt) jij gisteren makkelijk omhoog?

Slide 25 - Question ouverte

Ik (denken, vt) gisteren dat hij niet meer zou komen.

Slide 26 - Question ouverte

Ferrie en Ralf (verzoeken, vt) vorige week een andere afspraak te maken.

Slide 27 - Question ouverte

Slide 28 - Diapositive

Engelse ww
- Hetzelfde als Nederlandse werkwoorden
- Bij werkwoorden die eindigen op -e de 'e' laten staan 
                              faken --> stam: fake --> hij fake+t (tt)
                                           --> hij fake+te
- Soms heb je een dubbele eindmedeklinker

Slide 29 - Diapositive

Romy en Marie (racen, vt) op hun fiets door de straat
A
raceten
B
racetten
C
raceden

Slide 30 - Quiz

Tijdens de marathon (finishen, vt) Anniek en Irma tegelijk.
A
finishden
B
finishten
C
finishtten

Slide 31 - Quiz

Geleerd?



- je kent de stam/ik-vorm van een werkwoord

- je kunt de persoonsvorm in de tt én vt goed spellen


spelling van de persoonsvorm in 
de tegenwoordige tijd (tt) en
de verleden tijd (vt)

Slide 32 - Diapositive

Benoem wat je geleerd hebt deze les.

Slide 33 - Question ouverte