TTO 1 - meewerkend voorwerp

Doel van de les:
  • Ik herhaal de volgende zinsdelen: persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde, onderwerp en lijdend voorwerp
  • Ik weet wat een meewerkend voorwerp is.
  • Ik weet hoe ik het meewerkend voorwerp in een zin kan vinden.

1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Doel van de les:
  • Ik herhaal de volgende zinsdelen: persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde, onderwerp en lijdend voorwerp
  • Ik weet wat een meewerkend voorwerp is.
  • Ik weet hoe ik het meewerkend voorwerp in een zin kan vinden.

Slide 1 - Diapositive

Wat gaan we doen:
  • Uitleg
  • Oefenen/quiz
  • Tijd voor vragen en/of opmerkingen


Slide 2 - Diapositive

Wat we tot nu toe behandeld hebben:
  • Persoonsvorm
  • Zinsdelen
  • Onderwerp
  • Werkwoordelijk gezegde 
  • Lijdend voorwerp 
  • Meewerkend voorwerp


Slide 3 - Diapositive

Het meewerkend voorwerp 
Geeft aan voor wie iets bestemd is 
1. Noteer het onderwerp, werkwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp. 
2. Stel de vraag: Aan/Voor wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp? 
3. Controleer of je aan (voor) kunt weglaten of toevoegen. 

Slide 4 - Diapositive

Meewerkend voorwerp
Een meewerkend voorwerp komt voor in zinnen waarin iemand iets 'vertelt' (uitleggen, zeggen, enzovoort) of 'geeft' (lenen, sturen, overhandigen, enzovoort).


Tip!
Bij het meewerkend voorwerp moet je de woorden 'aan' of 'voor' toe kunnen voegen of weg kunnen laten.

Slide 5 - Diapositive

Even checken...
Heb je het begrepen? 

Slide 6 - Diapositive

Hoe vind je het meewerkend voorwerp?
A
aan/voor wie + pv + ow +lv?
B
aan/voor wie + ow + lv?
C
aan/voor wie + wg + ow +lv?
D
aan/voor wie + wg + lv?

Slide 7 - Quiz

Welke vraag stel je om het meewerkend voorwerp in een zin te vinden?
A
zin vragend maken
B
wie / wat + pv?
C
wie / wat + onderwerp + gezegde?
D
aan wie / voor wie? + wwgezegde + ond +lijdvw

Slide 8 - Quiz

Wat is het wg?
Alle aanwezigen zongen voor de jarige een vrolijk welkomstlied.
A
zongen een vrolijk welkomstlied
B
zongen voor
C
zongen
D
alle aanwezigen

Slide 9 - Quiz

Wat is het ow?
Zal de oud-kampioen vanavond de winnaar een medaille opspelden?
A
de winnaar
B
de oud-kampioen
C
zal
D
een medaille

Slide 10 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp?
De verdwaalde toerist vroeg de weg aan de politie.
A
de verdwaalde toerist
B
de politie
C
vroeg
D
de weg

Slide 11 - Quiz

Wat is het mv?
Alle aanwezigen zongen voor de jarige een vrolijk welkomstlied.
A
voor de jarige
B
de jarige
C
alle aanwezigen
D
een vrolijk welkomstlied

Slide 12 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp?
'De jongen schrijft een liefdesbrief aan zijn vriendin.'
A
De jongen
B
een liefdesbrief
C
aan zijn vriendin
D
Er is geen meewerkend voorwerp

Slide 13 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp?
'Mijn oma appt mij het recept.'
A
Mijn oma
B
mij
C
het recept
D
Er is geen meewerkend voorwerp

Slide 14 - Quiz

Het meewerkend voorwerp geeft aan voor wie iets bestemd is.
A
juist
B
onjuist

Slide 15 - Quiz

Oefenen in duo's 
  • Schrijf 3 zinnen in je eigen schrift waarin een meewerkend voorwerp staat.
  • Wissel van  schrift met je buurman of buurvrouw.
  • Onderstreep het meewerkend voorwerp in zijn/haar zinnen.
  • Wissel de schriften terug.
  • Kijk of je buurman/buurvrouw het meewerkend voorwerp heeft gevonden.

timer
6:00

Slide 16 - Diapositive

Aan de slag: huiswerk
Woensdag 6 maart - 4e uur
Grammatica blok 4 - blz 186 en verder
Opdracht 2, 4 en 5

Slide 17 - Diapositive

Lesdoelen 
Je weet wat een meewerkend voorwerp is 
Je kan een meewerkend voorwerp in de zin benoemen. 

Slide 18 - Diapositive

Extra uitleg
  • Bekijk de filmpjes:




Geflipt / meewerkend voorwerp
Video uitleg meewerkend voorwerp

Slide 19 - Diapositive