beeldspraak

Beeldspraak herhaling
De repetitie van volgende week gaat over woordenschat hoofdstuk 1 en 2. Wat moet je leren:
- je weet wat een vergelijking is, wat een metafoor is en wat een personificatie is;
- je herkent deze vormen van beeldspraak in een zin;
- je kunt ook zelf zinnen maken met figuurlijk taalgebruik. voorkomt.
1 / 37
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2,3

Cette leçon contient 37 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 3 vidéos.

Éléments de cette leçon

Beeldspraak herhaling
De repetitie van volgende week gaat over woordenschat hoofdstuk 1 en 2. Wat moet je leren:
- je weet wat een vergelijking is, wat een metafoor is en wat een personificatie is;
- je herkent deze vormen van beeldspraak in een zin;
- je kunt ook zelf zinnen maken met figuurlijk taalgebruik. voorkomt.

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

De kamer van jou is het object.
De zwijnenstal is het beeld waarmee de kamer wordt vergeleken.

Slide 4 - Diapositive

Het object (hoe jouw sprong in het zwembad eruitziet)wordt hier niet genoemd.  Het beeld is een bommetje.

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Je gaat zo naar een uitlegfilmpje kijken.
Zorg dat je pen en papier bij de hand hebt.
In het filmpje zit beeldspraak verstopt. 
Wie van jullie kan de meeste beeldspraak vinden?
 Let op: de voorbeeldzinnen tellen niet mee.

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Vidéo

Papier is geduldig
timer
0:15
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 9 - Quiz

Pieter is als een sluwe vos te werk gegaan.
timer
0:15
A
Vergelijking
B
Personificatie
C
Metafoor

Slide 10 - Quiz

Zo'n etterbak moet streng gestraft worden.
timer
0:15
A
Personificatie
B
Metafoor
C
Vergelijking

Slide 11 - Quiz

Annie kwam aanrijden in haar koekblik is een ....?
timer
0:15
A
Vergelijking
B
Personificatie
C
Metafoor

Slide 12 - Quiz

Opdracht

Ik gebruikte plaatjes als voorbeelden.

- Maak zelf een foto die past bij een vorm van beeldspraak.

- Schrijf erbij welk spreekwoord of welke uitdrukking bij jouw foto past.

- Schrijf ook op welke vorm van beeldspraak het is. (vergelijking, metafoor of     personificatie)

- Leg de betekenis uit aan de hand van de foto.

- Lever de foto in via de inleverknop in Som.

- Je kunt er een bonuspunt voor de repetitie mee verdienen.


Slide 13 - Diapositive

Voorbeeld 
- zo wit als sneeuw
- vergelijking
- De kleur wit wordt vergeleken met de kleur van de sneeuw,
bijv. je ziet zo wit als sneeuw.

Slide 14 - Diapositive

Opdracht 

Leer de woorden en uitdrukkingen met betekenissen van hoofdstuk 1 en 2.

Je kunt daarvoor Quizlet gebruiken.

Voor de repetitie moet je ze allemaal kennen.

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Vidéo

Slide 17 - Vidéo

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Diapositive

Wat is beeldspraak?

Slide 20 - Question ouverte

Wat is het verschil tussen een vergelijking en een metafoor?

Slide 21 - Question ouverte

Wat is een personificatie

Slide 22 - Question ouverte

zo lek als een zeef
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 23 - Quiz

een deken van sneeuw
bedekt alle straten
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 24 - Quiz

zo slap als een vaatdoek
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 25 - Quiz

Het is spekglad
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 26 - Quiz

Dat is kat in het bakkie.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 27 - Quiz

Er met de pet
naar gooien.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 28 - Quiz

Het onder de knie hebben.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 29 - Quiz

Het onder de knie hebben.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 30 - Quiz

Zo rood als een tomaat
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 31 - Quiz

Je hoort de bomen
fluisteren
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 32 - Quiz

Het hart op de
tong dragen
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 33 - Quiz

zo blauw als de lucht
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 34 - Quiz

zo rood als wijn
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 35 - Quiz

Een zwijnenstal
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 36 - Quiz

Een deken van sneeuw
bedekt de straat
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 37 - Quiz