Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Regelmatige werkwoorden ( les verbes réguliers)
Les 3
Herhalen:
présent (ott)
Le passé composé (vtt)
Slide 1 - Diapositive
Les verbes réguliers
Il y a 3 groupes:
verbes en -er
verbes en -ir
verbes en -re
Slide 2 - Diapositive
Règle: stam + uitgang
Schrijf de uitgangen op een blaadje
Slide 3 - Diapositive
Les verbes réguliers
en ER/-IR/-RE
Slide 4 - Diapositive
le passé composé (v.t.t.)
elle a mangé = zij heeft gegeten
elle a regardé
j'ai choisi= ik heb gekozen
j'ai fini
nous avons vendu = wij hebben verkocht
nous avons répondu
Slide 5 - Diapositive
Herhalingsopdracht
Maak de rijtjes op de volgende slides. Eerst 3 rijtjes in de présent, dan drie rijtjes in de imparfait en vervolgens drie rijtjes in de passé composé.
Tot slot krijg je nog tien losse vormen.
Slide 6 - Diapositive
Uitwerking
Je kunt de rijtjes gewoon in de LessonUp invullen.
Slide 7 - Diapositive
Vervoeg choisir (kiezen) présent
Slide 8 - Question ouverte
Vervoeg changer ( veranderen) présent
Slide 9 - Question ouverte
Vervoeg perdre (verliezen) présent
Slide 10 - Question ouverte
Vervoeg refuser (weigeren) présent
Slide 11 - Question ouverte
Vervoeg vendre (verkopen) présent
Slide 12 - Question ouverte
Vervoeg réussir ( slagen) présent
Slide 13 - Question ouverte
Vervoeg rester (blijven) passé composé
Slide 14 - Question ouverte
Vervoeg avertir (waarschuwen) passé composé
Slide 15 - Question ouverte
Vervoeg retourner (terugkeren) passé composé
Slide 16 - Question ouverte
Vertaal chanter= zingen Ik zing
Slide 17 - Question ouverte
Vertaal mordre = bijten hij bijt
Slide 18 - Question ouverte
Vertaal perdre = verliezen wij
Slide 19 - Question ouverte
Vertaal: demander = vragen jij hebt gevraagd
Slide 20 - Question ouverte
Vertaal vendre=verkopen wij hebben verkocht
Slide 21 - Question ouverte
Vertaal rougir=blozen ik bloos
Slide 22 - Question ouverte
Vertaal: donner = geven wij hebben gegeven
Slide 23 - Question ouverte
Vertaal habiter=wonen u heeft gewoond
Slide 24 - Question ouverte
Vertaal: kiezen=choisir ik kies
Slide 25 - Question ouverte
Vertaal punir=straffen zij straft
Slide 26 - Question ouverte
Vertaal tomber = vallen zij (v) zijn gevallen
Slide 27 - Question ouverte
Vertaal trouver = vinden ik vond
Slide 28 - Question ouverte
Verlaat rougir=blozen zij heeft gebloosd
Slide 29 - Question ouverte
Vertaal: (rencontrer - ontmoeten) Wij hebben ontmoet
Slide 30 - Question ouverte
Tip!
Als je nog met veel vragen blijft zitten, vraag het je docent of kijk eens op de vele filmpjes op youtube waar veel verschillende mensen de werkwoorden uitleggen.