CH 1: I-Grammar (Question Words & Personal Pronouns)

• Engels
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 1

What are your plans for this weekend?

At the end of this lesson..

- I know what question words are

- I know when and how to use question words

- I know the difference between subject and object pronouns

Question words

Name some question words

Wanneer en Waarom?

We gebruiken ''question words'' om een vraag te stellen aan iemand. Je gebruikt ''question words'' aan het begin van een zin. 

Question words

What	Wat
When	Wanneer
Who	Wie
Where	Waar
Why	Waarom
Which	Welke/Wat
How	Hoe

Verschil Which & What 

Which gebruik je als je de opties weet. What gebruik je als de opties niet weet.

• What is your favourite colour?
• Which is your favourite colour, red or blue?

....... have you been?

1. Which
2. Who
3. What
4. Where

........ is my bike?

1. Who
2. Where
3. Which
4. Why

..... can we study better?

1. how
2. who
3. which
4. why

..... colour do you like, blue or red?

1. how
2. who
3. which
4. why

Maak zelf een vraag met:
'Which"

Maak zelf een vraag met:
'What"

Maak zelf een vraag met:
'When"

Maak zelf een vraag met:
'Why"

Maak zelf een vraag met:
'How"

Subject&Object Pronoun 

Subject = voor het werkwoord en degene die de handeling doet 

Object = na het werkwoord en is de ontvanger van de handeling

Practice

     What: Do exercise 56d, 57, 58a, 59, 61, 62

     How: In your book on page 76-78

     Help: You can work together with your neighbour. 

     But you whisper!

     Time: 10 minutes

     Done: Learn the words from Chapter 1

At the end of this lesson..

- I know what question words are

- I know when and how to use question words

- I know the difference between subject and object pronouns