H4.4 - Vermogen en energie (les 2)

• Natuurkunde
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Dag R2C! Log in op de lessonup en pak je aantekening van de vorige les erbij.

Dag R2D! Log in op de lessonup en pak je aantekening van de vorige les erbij..

4.4 - Vermogen en energie 

Lesdoelen voor vandaag

4.4.1 Je kunt uitleggen wat het vermogen van een apparaat is.

4.4.2 Je kunt het vermogen van een apparaat berekenen.

4.4.3 Je kunt uitleggen waarom een apparaat met een groter vermogen meer elektrische energie verbruikt.

Stickertje op apparaat

Je kunt berekeningen maken met het verband tussen vermogen, spanning en stroomsterkte. 

grootheid          symbool        eenheid      symbool

spanning                 U                 Volt                        V

stroomsterkte         I                  Ampère                A

vermogen                P                 Watt                     W

P=U⋅I

Noteer met symbolen: De spanning is 230 volt.

Noteer met symbolen: De stroomsterkte is 0,85 ampere

Noteer met symbolen: Het vermogen is 2000 W

Met welke formule bereken je het vermogen?

Met welke formule bereken je de stroomsterkte?

Vermogen  (P)

Het vermogen (P) hangt af van: De spanning (U).

Hoe meer Volt (V), des te groter is het vermogen.

Het vermogen (P) hangt óók af van: De stroomsterkte (I).

Hoe meer Ampère, des te groter het vermogen.

                          De formule voor het vermogen is dus:

                                               P = U x I

Opdracht: Frituurpan

Een frituurpan werkt op 12 volt. Verder loopt er een stroom door van 1,32 A. Bereken het vermogen van de frituurpan.

Bereken het vermogen

Opdracht wasmachine

Een wasmachine heeft een vermogen van 750 W en is aangesloten op 230 V. Bereken de stroomsterkte.

Een wasmachine heeft een vermogen van 750 W en is aangesloten op 230 V. Bereken de stroomsterkte.

Ga nu zelf aan de slag

Wat? Maak de volgende opdrachten van H4.4 - 1 t/m 4 + 6a, 7, 9 

Hoe? Doe dit individueel of in duo's. In duo's fluister je zachtjes.

Hoe lang? Tot het einde van de les

Klaar? Maak opdracht *10 in de online methode! 

Wat is het vermogen?

1. 230 Volt
2. 0,3 Ampere
3. 9 Volt
4. 6 Watt

Het symbool van vermogen is ........
en de eenheid van vermogen is .........

1. P en W
2. U en V
3. I en A
4. P en mA

Vermogen is

1. De hoeveelheid stroom per minuut
2. De spanning per uur
3. De elektrische energie per seconde
4. De weerstand van een apparaat

Wat is het vermogen?

1. 12 Watt
2. 0,3 Watt
3. 0,083 Watt
4. 3 Watt

Vermogen =

  X

Sleep de juiste grootheid in de formule:

......................

........................

Tijd

energie

Stroomsterkte

Spanning

Grootheid

eenheid

Afkorting

Afkorting

Vermogen

Stroomsterkte

Spanning 

P

I

V

Ampère

A

W

U

Watt

Volt

Het vermogen van een wasmachine is ... dan het vermogen van een telefoon.

1. Kleiner
2. Ongeveer hetzelfde
3. Groter
4. Kan je niet weten