5. Praat met een Nederlandstalig(e) familielid, vriend of collega.

• Verwerkingles praktijkopdracht
• Voortgezet speciaal onderwijs
• Leerroute 1

Praat met een Nederlandstalig(e) familielid, vriend of collega

Lesdoelen

Je kent de vraagwoorden 'wie, wat, waar, waar...vandaan, waar....naartoe, wanneer, waarom, waarvoor, hoe' en past deze correct toe.

Je kunt correcte vragen maken met deze vraagwoorden; de woordvolgorde is juist.

Je kunt vraagzinnen maken die beginnen met een werkwoord; de woordvolgorde is juist.

Maak een vraag met:
wie, wat, waar, waar...vandaan,
waar....naartoe, wanneer, waarom,
waarvoor, hoe'

Uitleg

Bron: Van A tot Zin (4.8)

Je ziet vragen die beginnen met een vraagwoord.

Uitleg (vraagwoorden)

Bron: Van A tot Zin (4.8)

Oefenen: welk woord past in de zin

Bron: Van A tot Zin (4.8)

oefenen: vul in...

Bron: Van A tot Zin (4.8)

Uitleg (woordvolgorde)

oefenen: maak vraagzinnen

oefenen: maak vraagzinnen

oefenen in tweetallen

oefenen in tweetallen

Uitleg(vraagzinnen die beginnen met een werkwoord)

Bron: Van A tot Zin (4.9)

oefenen

Bron: Van A tot Zin (4.9)

oefenen: maak goede vragen met de woorden.

Bron: Van A tot Zin (4.9)

oefenen: maak vragen

Bron: Van A tot Zin (4.9)

oefenen: vraag- antwoord

cursist A

cursist B

oefenen: 

Ik kan goede vraagzinnen maken.

0100