H7 7.2 Signaalwoorden en tekstverbanden

Nederlands: Signaalwoorden
1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo, mavo, havo, vwoLeerjaar 1-4

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Nederlands: Signaalwoorden

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen
Ik kan signaalwoorden herkennen.

Ik kan het juiste verband bij een signaalwoord aangeven. 

Slide 2 - Diapositive

Wat is een signaalwoord?

Slide 3 - Question ouverte

Waarom zijn signaalwoorden handig?

Slide 4 - Question ouverte

Ik ga voel mij niet lekker, omdat ik wat verkeerds heb gegeten.
A
Reden
B
Opsomming
C
Voorbeeld

Slide 5 - Quiz

Ik heb blauwe ogen, net zoals mijn zusje.
A
Doel-middel
B
Oorzaak-gevolg
C
Tegenstelling
D
Vergelijking

Slide 6 - Quiz

We hebben de kleurpotloden op tafel gezet. Daarmee kunnen we tekenen.
A
Voorbeeld
B
Oorzaak,gevolg
C
Doel-middel
D
Tegenstelling

Slide 7 - Quiz

Je krijgt een nieuwe fiets, als je belooft dat je er zuinig op bent.
A
Voorbeeld
B
Reden
C
Opsomming
D
Voorwaarde

Slide 8 - Quiz

Ik ga naar bed, dus jij kunt televisie kijken.
A
Voorwaarde
B
Conclusie
C
Opsomming
D
Tegenstelling

Slide 9 - Quiz

Ik kan signaalwoorden herkennen.
A
Ja, dat kan ik al heel goed.
B
Nee, ik ken er maar een paar.
C
Ja, maar ik vind het nog wel lastig.
D
Nee, ik snap er niets van.

Slide 10 - Quiz

Ik kan het juiste verband bij een signaalwoord aangeven.
A
Ja, dat kan ik al heel goed.
B
Nee, ik weet er maar een paar.
C
Ja, maar ik vind het nog wel lastig.
D
Nee, ik snap er niets van.

Slide 11 - Quiz

Tijd
Voordat, nadat, eerst, daarna, wanneer, vroeger.

Eerst ga ik douchen. Daarna ga ik ontbijten. 

Slide 12 - Diapositive

Opsomming
En, ook, ten eerste, ten tweede, vervolgens.

Deze winkel verkoopt veel kleding. Ze verkopen broeken, truien en jurken. 

Slide 13 - Diapositive

Tegenstelling
Maar, echter, toch

Ik wil sporten, maar ik wil niet binnen sporten. 

Slide 14 - Diapositive

Oorzaak – gevolg
Door, doordat, waardoor, te danken aan

Mijn broek is nat, doordat het geregend heeft. 


Slide 15 - Diapositive


Voorbeeld/ toelichting
Een voorbeeld ( hier)van, bijvoorbeeld, zoals

Ik vind dieren leuk, bijvoorbeeld honden, katten en papegaaien. 


Slide 16 - Diapositive

Reden
Want, omdat, daarom

Ik ben moe, want ik heb niet goed geslapen.




Slide 17 - Diapositive

Overeenkomst, vergelijking
Net zoals, hetzelfde als, lijkt op. 

Mijn haarkleur is bruin, net zoals mijn zusje.

Slide 18 - Diapositive

Doel-middel
door middel van, daarmee, om te


We hebben spelletjes op tafel gezet. Daarmee kunnen de kinderen spelen. 

Slide 19 - Diapositive

Voorwaarde
Als, indien, tenzij


Als jij mij helpt opruimen, koop ik iets lekkers voor je. 

Slide 20 - Diapositive

Samenvattend
Kortom, al met al, samengevat


Ik heb heel veel gedaan op school. Ik heb gelezen, een toets gemaakt, gesport en spelletjes gespeeld. Al met al was het een leuke schooldag. 

Slide 21 - Diapositive

Conclusie
Dus, concluderend, vandaar dat

Om twaalf uur komen er mensen bij ons thuis, dus begin snel met opruimen.

Slide 22 - Diapositive