Qu'est-ce que LessonUp
Rechercher
Canaux
Connectez-vous
S'inscrire
‹
Revenir à la recherche
Meetles - meten met gewicht
1 / 34
suivant
Slide 1:
Diapositive
Rekenen
Basisschool
Groep 5
Cette leçon contient
34 diapositives
, avec
quiz interactifs
et
diapositives de texte
.
La durée de la leçon est:
30 min
Commencer la leçon
Partager
Imprimer la leçon
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
'Meten en de
eigenschap
, weergegeven in een bepaald
getal
of waarde, van iets vastleggen
Vb.
De lengte van dat pad is 20 meter (eigenschap is lengte)
Mijn schoenmaat is 39 (eigenschap is schoenmaat)
De man weegt 80 kilo. (eigenschap is gewicht v/d persoon)
Wat is meten?
Slide 2 - Diapositive
1. Meten met gewicht: gram, kilogram.
2. Meten met afstand: centimeter, meter, kilometer
3. Meten met tijd: seconde, minuut, kwartier, uur, dag en maand.
Vandaag:
1 en 2
Wij praten in groep 5 over meten als...
Slide 3 - Diapositive
Rekenen
I
Meten met kilogram en gram = wegen
Slide 4 - Diapositive
GRAM
1000 g = 1 kg
afkorting =
g
doosje aardbeien
kruiden en specerijen
vleeswaren
keukenweegschaal
groente
gewichtjes
Slide 5 - Diapositive
1 gram = bijna niks
10 gram = een ei
100 gram = een kleine appel
250 gram = een bakje champignons
1000 gram = een pak suiker
1000 gram = 1 kilo
Slide 6 - Diapositive
KILOGRAM
1000 g = 1 kg (1 kilo)
afkorting =
kg
zak appels
personen
vlees
personenweegschaal
gewichtheffen
Slide 7 - Diapositive
1 kilo = een pak suiker
10 kilo = meisje van 2 jaar
100 kilo = een te zware man
1000 kilo = een auto (niet al te groot)
5000 kilo = een olifant
Slide 8 - Diapositive
Wanneer gebruik je meten met gewichte gaan nu oefenen
- Als je wilt weten hoe zwaar je bent: kg
- Als je wilt weten of je met een hele groep in een lift kan: kg
- Als je wilt weten of je iets kan tillen: kg
En heel vaak:
- Als je gaat koken met een recept !
Dan spreken we altijd van
gram (g)
dus niet van kilogram (kg).
Wanneer gebruiken we meten met gewicht
?
Slide 9 - Diapositive
Wanneer gebruik je meten met gewichte gaan nu oefenen
Recept voor poffertjes voor 4 personen:
- 250 gram meel
- 0,5 liter melk
- 1 ei
- beetje zout
- boter
We gaan koken: maak de som op jouw wisbordje
Vraag 1:
Als je poffertje maakt voor
4
personen, hoeveel meel heb je dan nodig?
Vraag 2:
Als je poffertjes maakt voor
12
personen, hoeveel meel heb je dan nodig?
Slide 10 - Diapositive
Wanneer gebruik je meten met gewichte gaan nu oefenen
Hoeveel kg weeg jij?
En jouw buurman/buurvrouw?
Vraag:
Hoeveel kilo wegen jullie samen?
We gaan wegen: maak de som op jouw wisbordje
Slide 11 - Diapositive
Wanneer gebruik je meten met gewichte gaan nu oefenen
Tom is 8 jaar oud. Hij weegt 31 kilo.
Zijn broer weegt 42 kilo.
Vraag:
Hoeveel kilo weegt zijn broer
meer dan
Tom?
We gaan wegen: maak de som op jouw wisbordje
Slide 12 - Diapositive
Wat is de afkorting van kilogram?
A
kilo
B
gram
C
g
D
kg
Slide 13 - Quiz
Wat is de afkorting van gram?
A
g
B
gr
C
gram
D
kilo
Slide 14 - Quiz
Hoeveel gram is een kilogram?
A
1
B
10
C
100
D
1000
Slide 15 - Quiz
Hoeveel kilogram is 1000 gram?
A
1
B
10
C
100
D
1000
Slide 16 - Quiz
Wanneer gebruik je een keuken weegschaal?
A
Als ik wil weten hoe zwaar ik ben.
B
Als ik wil weten hoeveel melk ik nodig heb voor pannenkoeken.
C
Als ik wil weten hoeveel gram meel ik nodig heb voor een taart.
D
Als ik wil weten hoe zwaar mijn koffer is.
Slide 17 - Quiz
Wat voor soort weegschaal is dit?
Kies twee antwoorden.
A
keukenweegschaal
B
digitale weegschaal
C
personenweegschaal
D
analoge weegschaal
Slide 18 - Quiz
Wat geeft deze weegschaal aan?
A
112 kg
B
11,2 kg
C
112 g
D
11,2 g
Slide 19 - Quiz
Wat geeft deze weegschaal aan?
A
70 kg
B
80 kg
C
75 kg
D
76 kg
Slide 20 - Quiz
Hoeveel weegt dit?
A
1 kg
B
10 g
C
250 g
D
250 kg
Slide 21 - Quiz
Hoeveel weegt dit samen?
4 bakjes
champignons
A
1000 g
B
100 g
C
500 g
D
250 g
Slide 22 - Quiz
Wat is zwaarder?
A
zak appels
B
pak melk
Slide 23 - Quiz
Wat weegt 1 kg?
A
fles1,5 liter cola
B
pak suiker
C
pak koffiepads
D
zak chips
Slide 24 - Quiz
Wat is gelijk aan 0,5 kg?
A
5 g
B
50 g
C
500 g
D
5000 g
Slide 25 - Quiz
Wat is gelijk aan 1,5 kg
Kies twee antwoorden.
A
1 kg en 500 g
B
1 kg 50 g
C
15 kg
D
1500 g
Slide 26 - Quiz
Wat is gelijk aan 2,1 kg?
A
21 g
B
210 g
C
2100 g
D
21000 g
Slide 27 - Quiz
Wat is gelijk aan 3800 g?
A
3,8 kg
B
38 kg
C
0,38 kg
D
380 kg
Slide 28 - Quiz
Hoeveel weegt ongeveer een kind van 8 jaar?
A
10 kg
B
30 kg
C
50 kg
D
70 kg
Slide 29 - Quiz
Hoeveel weegt ongeveer een potlood?
A
10 g
B
0,5 kg
C
100 g
D
1 kg
Slide 30 - Quiz
Wat is de juiste volgorde van licht naar zwaar?
A
iPad, reep, stiften, puntenslijper
B
puntenslijper, stiften, iPad, reep
C
puntenslijper, stiften, reep, iPad
D
stiften, puntenslijper, reep, iPad
Slide 31 - Quiz
Hoeveel zou deze auto wegen?
A
1200 kg
B
600 kg
C
2200 kg
D
4000 kg
Slide 32 - Quiz
Wat is de juiste volgorde van zwaar naar licht.
A
zitzak, fiets, spacescooter, laptop
B
laptop, spacescooter, zitzak, fiets
C
fiets, zitzak, laptop, spacescooter
D
fiets, zitzak, spacescooter, laptop
Slide 33 - Quiz
Dit was de rekenles!
Hoeveel had jij er goed?
Slide 34 - Diapositive
Plus de leçons comme celle-ci
Meetles - meten met gewicht
Novembre 2022
- Leçon avec
36 diapositives
Rekenen
Basisschool
Groep 5
Meetles - meten met gewicht
Juin 2022
- Leçon avec
27 diapositives
Rekenen
Basisschool
Groep 5
Week 16 - Rekenen gewicht/wegen
Mai 2023
- Leçon avec
39 diapositives
Rekenen
Praktijkonderwijs
Leerjaar 4
Rekenen gewicht/wegen 3
Mars 2022
- Leçon avec
41 diapositives
Rekenen
Praktijkonderwijs
Leerjaar 4
Week 16 - Rekenen gewicht/wegen
Juin 2023
- Leçon avec
39 diapositives
Rekenen
Praktijkonderwijs
Leerjaar 4
Vervangende kookopdracht 2
Janvier 2021
- Leçon avec
18 diapositives
Rekenen
Praktijkonderwijs
Leerjaar 4
Hoofdstuk 14 inhoud en gewicht
Janvier 2023
- Leçon avec
34 diapositives
Economie
Praktijkonderwijs
Leerjaar 3
Rekenen gewicht/wegen
Mai 2024
- Leçon avec
36 diapositives
Rekenen
Praktijkonderwijs
Leerjaar 1