Klas 1 Hoofdstuk 4 Water

• Aardrijkskunde
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

H4 Water

Wat houdt 'Oppervlaktewater' in?

1. Water in zeeën, rivieren en meren
2. Water dat wordt opgepompt
3. Vervuild water
4. Brak water

Slootwater is ...

1. oppervlakte water
2. grondwater
3. duinwater

Welke vier soorten water zijn zoet? O

Zoet water 

F water in de oceaan 

E water in een gletsjer

D zeewater

C sneeuw

B regenwater

A grondwater

Waarin lost meer zout op?

1. koud water
2. warm water

Water, waterdamp en ijs

Water (H2O) komt voor in drie toestanden:

1. Vast (sneeuw en ijs)
2. Vloeibaar (water)
3. Gasvormig (waterdamp)

Elke dag gaan er grote hoeveelheden water van de ene toestand in de andere = waterkringloop

Waterdamp

Vloeibaar

water

sneeuw en ijs

door verwarming

het kan stollen en verdampen

door 

afkoeling onder nul

Er zijn drie fasen waarin een stof kan voorkomen. Welke van de onderstaande woorden is GEEN fase

1. vast
2. vloeibaar
3. condenseren
4. gas

Waar begint de kringloop van het water?

1. Water verdampt
2. Het regent
3. Waterdamp wordt een wolk
4. Water stroomt naar de rivier

De  waterkringloop

• De voortdurende verplaatsing van water over de aarde heet kringloop van het water. 
• De  waterkringloop wordt aangedreven door de zon.

Wat is er nodig voor de waterkringloop?

Stroomgebied A       Stroomgebied B

Stroomgebied

het verzamelgebied van een rivier waarbinnen alle neerslag en grondwater via de zijrivieren uiteindelijk in de hoofdrivier stroomt

De waterscheiding is de grens tussen 2 stroomgebieden

Een stroomstelsel

het geheel van de hoofdrivier met al zijn zijtakken

Blauw = Stroomstelsel

Rood = Stroomgebied

Waar ligt hier de waterscheiding?

A

B

C

D

1. A
2. B
3. C
4. D

Het stroomgebied is

1. De hoofdrivier en alle zijrivieren
2. hetzelfde als het stroomstelsel
3. Het hele gebied dat afwatert op een rivier en de zijrivieren

Een stroomstelsel bestaat uit drie delen, die samen het lengteprofiel vormen

Bovenloop

Middenloop

Benedenloop

Wat is de juiste volgorde als je kijkt vanaf de bron?

1. Benedenloop, middenloop, bovenloop
2. Bovenloop, beneden-loop, middenloop
3. Middenloop,beneden-loop,bovenloop
4. Bovenloop, midden-loop, benedenloop

1. De bovenloop: hoog in de bergen, waar de rivier ontspringt. Door het grote hoogteverschil stroomt de rivier snel en is de erosieve kracht groot.

 

2. De middenloop: het middelste deel waar de rivier door een dal loopt waar hij zich heeft ingesneden.

3. De benedenloop: dicht bij de monding waar de rivier door een riviervlakte stroomt. De stroomsnelheid is laag en hierdoor neemt de sedimentatie toe.

1. Bovenloop
2. Middenloop
3. Benedenloop

1. Bovenloop
2. Middenloop
3. Benedenloop

Bovenloop

Middenloop

Benedenloop

Verval en verhang

Verval = hoogteverschil tussen 2 punten aan een rivier
Verhang= Hoogteverschil per km

Het verval tussen 2 punten is 100 m. Tussen de 2 punten is 20 km, hoe groot is het verhang?