14-05-2024

1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 80 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Planning
Welkom
Stillezen
Woordendictee
Instructie
Zelfstandig werken
Afsluiting

Slide 2 - Diapositive

stillezen

timer
15:00

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Vidéo

Slide 5 - Diapositive

Dictee

* delegatie
* privévliegtuig
* Songfestival-act
* commentatoren
* diskwalificatie


Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Lien



Figuurlijk betekent dat je met woorden iets anders bedoelt dan je letterlijk zegt.
 
Letterlijk betekent dat je met woorden precies zegt wat je bedoelt.

Slide 8 - Diapositive

Beeldspraak
Beeldspraak is figuurlijk taalgebruik. Je bedoelt niet letterlijk wat je zegt, maar gebruikt beelden om iets sterker uit te drukken. In de komende lessen komen twee vormen van beeldspraak voorbij: de vergelijking en de metafoor.

Slide 9 - Diapositive

De vergelijking
Bij een vergelijking gebruik je een beeld om 
eigenschappen van iets of iemand (het object) 
te benadrukken. 
Hoe groot (eigenschap) een hond (object) is, bijvoorbeeld, 
kun je aangeven door hem te vergelijken 
met een kalf (beeld).

Slide 10 - Diapositive

"De jongen die een tien had gehaald was zo trots als een pauw."
Wat is hier het object?
A
De jongen
B
een pauw
C
trots

Slide 11 - Quiz

"De jongen die een tien had gehaald was zo trots als een pauw."
Wat is hier de eigenschap?
A
De jongen
B
een pauw
C
trots

Slide 12 - Quiz

"Meester Rick is zo sterk als een beer."
Wat is het beeld?
A
Meester Rick
B
een beer
C
sterk

Slide 13 - Quiz

"Meester Rick is zo sterk als een beer."
Wat is de eigenschap?
A
Meester Rick
B
een beer
C
sterk

Slide 14 - Quiz

Metafoor
  • Een vergelijking zonder verbindingswoord en zonder object
Voorbeeld:
  • Als student woonde ik in een zwijnenstal.
Spreekwoorden en uitdrukkingen zijn ook vaak metaforen
Voorbeeld:
  • Daar komt de aap uit mouw.

Slide 15 - Diapositive

Verschil vergelijking/ metafoor

Vergelijking: Die kamer van jou lijkt wel een zwijnenstal

Metafoor: Je moet die zwijnenstal eens opruimen

Verschil: het woordje 'lijkt'

Vergelijking: De voetballers vechten na de wedstrijd als kemphanen.
Metafoor: De trainer moest de kemphanen na de wedstrijd uit elkaar trekken.
Verschil: het woordje 'als'.

Bij de vergelijking wordt het object in de werkelijkheid genoemd (de kamer, de voetballers). Bij de metafoor vermeld je alleen het beeld

Slide 16 - Diapositive

Welke zin bevat een metafoor?
A
Jouw ogen zijn als sterren.
B
Wat een boom van een kerel.
C
Als het kalf verdronken is, dempt men de put.
D
Dat meisje lijkt wel een prinses, zo elegant!

Slide 17 - Quiz

"Het schip van de woestijn loopt steeds langzamer."
A
metafoor
B
vergelijking

Slide 18 - Quiz

"Dat oude dametje is zo mager als een lat." Is dit een metafoor of een vergelijking?
A
metafoor
B
vergelijking

Slide 19 - Quiz

Slide 20 - Vidéo

Zelfstandig werken
Wat?
Versterk jezelf: aanwijzend voornaamwoord
Hoe?
Online via Talent
Tijd?
Einde les
Eerder klaar?
Versterk jezelf: De regel van de tussen-n en tussen-s
Spreekwoorden opzoeken van de volgende dia!
timer
15:00

Slide 21 - Diapositive

Slide 22 - Diapositive

De les is afgelopen.

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Diapositive