Mardi, le 25 mars 2019

1 / 15
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 15 diapositives, avec diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

la prof se présente
Doelen van de les:
- jij kan je zelf voorstellen in het Frans
- jij kent een deel van de bijvoeglijke naamwoorden in het Frans

Slide 2 - Diapositive

Se présenter= zich voorstellen
Geef een antwoord in het Frans!
Comment tu t'appelles ?
Tu as quel âge ?
Tu habites où ?
Tu es à quel collège ?
Tu es en quelle classe ?





timer
5:00

Slide 3 - Diapositive

Lesdoel: aan het einde van de les...
- herken ik Franse bijvoeglijk naamwoorden
- ken een liedje met de bijvoeglijke naamwoorden die voor het zelfstandig naamwoord staan
- weet ik de verschillende vormen van bijvoeglijke naamwoorden in het Frans
- kan ik zelf in een Franse zin het bijvoeglijk naamwoord plaatsen

Slide 4 - Diapositive

Wat is de functie van een bijvoeglijk naamwoord?
ken je al enkele bijvoeglijke naamwoorden?

Slide 5 - Diapositive

de plaats van het bijv. nmw
  • Het bijvoeglijk naamwoord komt in het frans meestal ACHTER het zelfstandig naamwoord: une voiture bleue
  • Er zijn ook bijvoeglijk naamwoorden die VOOR het zelfstandig naamwoord komen te staan: un autre livre, deze moet je leren!
    schrijf mee en zing mee, hier komt de lijst!

Slide 6 - Diapositive

chanson:
beau        bon          joli
haut         long         petit
jeune       vieux       grand
gros         mauvais méchant
nouveau                  autre
premier                  dernier


Slide 7 - Diapositive

De uitgangen van het bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord krijgt:
......? als het zelfstandig naamwoord mannelijk enkelvoud is
......? als het zelfstandig naamwoord mannelijk meervoud is
.....? als het zelfstandig naamwoord vrouwelijk enkelvoud is 
.....? als het zelfstandig naamwoord vrouwelijk meervoud is

Slide 8 - Diapositive

Choisis la bonne réponse ?  
1 –  la Tour Eiffel est haut / haute ?
2 - “Mousse au chocolat” est un bon dessert / un bonne dessert ?
3 - Le camembert est un fromage français / un français fromage ?
4 - La porte rouge / la rouge porte ?
5 - Marie a un beau cheval / un cheval beau ?




timer
3:00

Slide 9 - Diapositive

Réponses
1 – la Tour Eiffel est haute.
2 - “Mousse au chocolat” est un bon dessert.
3 - Le camembert est un fromage français.
4 - La porte rouge.
5 - Marie a un beau cheval.
timer
1:00

Slide 10 - Diapositive

Ecris les bonnes terminaisons
1 - Les élèves sont gentil...
2 - Les grand... portes sont rouge...
3 - Les fleurs noir... sont belle...
4 - la grand... table est brun...
5 - la petit... fille est joli...
6 - Le petit... cheval est beau...

timer
3:00

Slide 11 - Diapositive

Réponses
1 - Les élèves sont gentils.
2 - Les grandes portes sont rouges.
3 - Les fleurs noires sont belles.
4 - la grande table est brune.
5 - la petite fille est jolie.
6 - Le petit cheval est beau
timer
2:00

Slide 12 - Diapositive

Plaats het bijv. nmw. in de zin!

haute
petit
gris
autres

bonne


la .... Tour Eiffel .... est vieille.
Le .... cheval ... est vieux.
Le ...  mur ...
Les ... élèves ... travaillent en classe.
La .... tarte ... est au chocolat.

Slide 13 - Diapositive

La haute Tour Eiffel est vieille.
Le petit cheval est vieux.
Le mur gris.
Les autres élèves travaillent en classe.
La bonne tarte est au chocolat.

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Vidéo