Literaire begrippen - les 5

1 / 31
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 31 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Wat gaan we doen?
  • Literaire begrippen
  • Herhaling Lezen onderbouw

Slide 2 - Diapositive

Literaire begrippen - doel
Ik kan verschillende soorten perspectieven onderscheiden.

Slide 3 - Diapositive

Begrippen
-literatuur
-lectuur
-personages: hoofdpersoon, bijpersoon, tegenspeler, typen, karikatuur
-conflictmodel: evenwicht, conflict, motorisch moment, ontwikkeling
-perspectief: ik-perspectief, personaal perspectief, auctoriaal perspectief, 
                            wisselend perspectief, onbetrouwbaar perspectief
-tijd: historische tijd, duur, vertelde tijd, chronologie, vertelheden, vertellend ik, belevend ik, 
          flashback, terugwijzing, flashforward, vooruitwijzing, proloog, fabel, sujet
-motieven en thema's: concreet motief, abstract motief, symbolen

Slide 4 - Diapositive

Perspectieven
In een verhaal ligt het perspectief bij degene van wie je weet wat die ziet, hoort, denkt en voelt. Het perspectief bepaalt welke informatie je over een personage krijgt.



Slide 5 - Diapositive

Soorten perspectief
1. Ik-perspectief
Het personage vertelt in de eerste persoon (ik-vorm) wat het ervaart.

2. Hij/zij-perspectief (=personaal perspectief)
Wat een personage ervaart, wordt in de derde persoon (hij/zij-vorm) verteld; de verteller beweegt als het ware mee met het personage.

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Soorten perspectief
3. Auctoriaal perspectief (=vertellersperspectief)
Er is een alwetende verteller. Het perspectief lijkt op het personaal perspectief, vanwege het gebruik van de derde persoon. Maar in plaats van mee te bewegen met één personage, hangt de verteller als het ware 'boven' het verhaal en kom je van meerdere personages te weten wat ze ervaren, denken en voelen.

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Soorten perspectief
4. Wisselend perspectief
Er kan sprake zijn van een wisselend ik- of personaal perspectief, maar ook van een afwisseling tussen ik, personaal en alwetend perspectief. Soms zijn de wisselingen duidelijk gemarkeerd door bijvoorbeeld een witregel of een hoofdstuktitel, maar de overgangen kunnen ook heel vloeiend zijn.

Slide 11 - Diapositive

Onbetrouwbaar perspectief
Als een tekst aanwijzingen bevat dat de weergave van bepaalde gebeurtenissen vertekend, onvolledig of onjuist is, is er sprake van een onbetrouwbaar perspectief.



Slide 12 - Diapositive

Opdracht 2 (blz 185)
  1. Leg  uit dat het perspectief in tekst 3 op twee manieren verschilt van                                                dat in tekst 1 en 2. 
  2. Hagar denkt dat 'smn' in Donalds berichtje 'sms' betekent. Wat denk jij dat hij bedoelde?
  3. Hoe denk je dat Op Zee afloopt?
  4. Op Zee heeft een wisselend perspectief. Wat is het effect van deze perspectiefwisseling. Vul aan: Door het wisselend perspectief raak je in de war / roept de tekst veel vragen op / snap je het verhaal beter / wordt het verhaal spannender, want ...

Slide 13 - Diapositive

Literaire begrippen - doel
Ik kan verschillende soorten perspectieven onderscheiden.

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Herhaling Lezen onderbouw
  • Ik ken verschillende manieren om een inleiding aantrekkelijk te maken.
  • Ik ken verschillende manieren om het onderwerp van een tekst te  introduceren.
  • Ik ken verschillende manieren om een tekst af te ronden.
  • Ik kan deelonderwerpen in een tekst onderscheiden.

Slide 16 - Diapositive

Inleiding
Een goede tekst bestaat uit drie delen: inleiding, middenstuk, slot.

De inleiding van een tekst heeft twee functies:
-de aandacht van het publiek trekken
-het onderwerp van de tekst introduceren

Slide 17 - Diapositive

Inleiding: aandacht trekken
  • Naar een actuele gebeurtenis verwijzen
  • Kort de voorgeschiedenis van het onderwerp beschrijven
  • Een aantrekkelijk voorbeeld geven (anekdote)
  • Het belang voor het publiek aangeven

Slide 18 - Diapositive

Aandacht trekken: sterke eerste zin
  • een intrigerende vraag: Hoeveel keer per dag liegt u?
  • schokkende of opvallende cijfers: een op de zeven leerlingen in havo 4 blijft zitten
  • een paradox (tegenstelling): hoe gespecialiseerder iemand is, hoe minder hij kan.
  • een prikkelend citaat: 'Ik denk, dus ik besta', schreef de Franse filosoof ...
  • een bijzondere opsomming: vijf stripboeken, een weduwe en een prinses. Wat hebben die met elkaar te maken?

Slide 19 - Diapositive

Inleiding: onderwerp introduceren
  • Een of meerdere vragen stellen
  • Een mening (standpunt) formuleren
  • Een probleem schetsen

In het middenstuk worden dan de vragen beantwoord, de argumenten bij het standpunt gegeven of de verklaringen of oplossingen voor het probleem gepresenteerd.

-> voorbeeld bladzijde 14

Slide 20 - Diapositive

Opdracht 2 (blz 14/15)
Lees tekst 1, 2, en 3. Beantwoord voor elke tekst de volgende vragen:

1) Op welke manier(en) trekt de schrijver de aandacht van het publiek?
2) Wat is het onderwerp van de tekst?
3) Op welke manier wordt het onderwerp van de tekst geïntroduceerd?
4) Wat is waarschijnlijk het tekstdoel?

Slide 21 - Diapositive

Slot
Een tekst wordt afgerond met een slot. Het slot bevat meestal de hoofdgedachte (de conclusie) van de tekst. Deze is dan vaak in één zin geformuleerd. Vaak begint het slot met een signaal(woord): kortom, al met al, we hebben dus gezien dat ...

Slide 22 - Diapositive

Slot
Naast de hoofdgedachte bevat het slot soms:
-een samenvatting
-een afweging
-een aansporing of aanbeveling
-een toekomstverwachting
De manier waarop een tekst wordt afgerond, wordt onder andere bepaald door het doel van de tekst en door de inleiding. Een activerende tekst kan bijvoorbeeld eindigen met een aansporing.

Slide 23 - Diapositive

Slot: aantrekkelijk eindigen
-aansluiten bij de inleiding: in het slot wordt teruggekomen op de aandachtstrekker uit de inleiding ('de cirkel rondmaken')
-een uitsmijter: een pakkende slotzin, bijvoorbeeld door een retorische   vraag of een citaat

-> voorbeeld blz 18

Slide 24 - Diapositive

Opdracht 6 (blz 18/19)
Lees tekst 8, het slot van tekst 1.
1) Onderstreep de hoofdgedachte van de hele tekst.
2) Welke elementen bevat de tekst nog meer? Kies uit:
      aansluiting bij begin, aansporing/aanbeveling, afweging, citaat, 
     retorische vraag, samenvatting, toekomstverwachting, uitsmijter

Slide 25 - Diapositive

Middenstuk
Het onderwerp van de tekst wordt in het middenstuk uitgewerkt in deelonderwerpen: vragen uit de inleiding worden beantwoord, het standpunt wordt beargumenteerd of er worden oplossingen/verklaringen gegeven voor een probleem.

Een deelonderwerp bestaat soms uit één alinea, maar meestal uit meerdere alinea's.

Slide 26 - Diapositive

Deelonderwerp
Een deelonderwerp kan worden aangekondigd door een structurerende zin of door een tussenkopje. 

Vaak wordt het deelonderwerp geformuleerd als vraag. De antwoorden op die vraag zijn uitgewerkt in alinea's die samen het deelonderwerp vormen.

Slide 27 - Diapositive

Structurerende zin
Enkele voorbeelden:
  1. Eerst geef ik de oorzaken van het probleem weer en vervolgens bied ik een mogelijke oplossing.
  2. In de volgende alinea's zal ik uitleggen welke argumenten ik hiervoor heb.

Slide 28 - Diapositive

Structurerende zin
Enkele voorbeelden:
  1. Eerst geef ik de oorzaken van het probleem weer en vervolgens bied ik een mogelijke oplossing.
  2. In de volgende alinea's zal ik uitleggen welke argumenten ik hiervoor heb.
  3. Ik zal uitleggen welke verklaringen hiervoor zijn.

Slide 29 - Diapositive

Opdracht 1 (blz 21/22)
Lees tekst 1.
  1. Uit welke alinea's bestaat de inleiding? Leg uit.
  2. Uit welke alinea's bestaat het slot? Leg uit.
  3. Bij welke alinea begint het deelonderwerp 'De elektrische fiets'?
  4. Bij welke alinea begint het deelonderwerp 'Andere oorzaken'?
  5. Bij welke alinea begint het onderwerp 'Maatregelen'?

Slide 30 - Diapositive

Herhaling Lezen onderbouw
  • Ik ken verschillende manieren om een inleiding aantrekkelijk te maken.
  • Ik ken verschillende manieren om het onderwerp van een tekst te  introduceren.
  • Ik ken verschillende manieren om een tekst af te ronden.
  • Ik kan deelonderwerpen in een tekst onderscheiden.

Slide 31 - Diapositive