17.3 Het maken van polypeptideketens

Paragraaf 1 Dierenwelzijn
Paragraaf 17.3 Het maken van een polypeptideketen
Reflectievragen 17.2
1. In welke richting leest de DNA polymerase het DNA en in welke richting maakt de DNA polymerase de nieuwe DNA streng?
2. Op welke manier worden DNA fragmenten gescheiden in een gelelektroforese?
3. Waarom kun je met PCR een specifiek stukje uit een genoom kopieren en hoef je niet te knippen in het DNA?
1 / 34
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

Cette leçon contient 34 diapositives, avec diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Paragraaf 1 Dierenwelzijn
Paragraaf 17.3 Het maken van een polypeptideketen
Reflectievragen 17.2
1. In welke richting leest de DNA polymerase het DNA en in welke richting maakt de DNA polymerase de nieuwe DNA streng?
2. Op welke manier worden DNA fragmenten gescheiden in een gelelektroforese?
3. Waarom kun je met PCR een specifiek stukje uit een genoom kopieren en hoef je niet te knippen in het DNA?

Slide 1 - Diapositive

Transcriptie en translatie
Even kennis V4 opfrissen op het wisbordje!
  • Bedenk zelf een basevolgorde van een gen, begin met TAC. (min 6 Aminozuren)
  • Maak ook de complementaire streng.
  • Vermeld ook de 3` en 5` kant.
  • Vervolgens vertaal je het DNA (matrijsstreng) naar RNA.
  • Vertaal zelf je RNA naar een aminozuurketen/ polypeptideketen.
  • Check de juiste BINAS tabellen!





Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Doel 17.3
☐ Je kunt beschrijven hoe een cel de informatie uit DNA omzet naar eiwitten.

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Vidéo

Transcriptie





RNA polymerase bindt aan een promotor








Slide 7 - Diapositive

Transcriptie





De promotor wordt herkend door RNA polymerase door speciale nucleotidevolgorde: 3’-TATAAA-5’ (TATA-box)

Slide 8 - Diapositive

Transcriptie





RNA polymerase bouwt steeds een nieuwe nucleotide aan en zo ontstaat een nieuwe RNA streng.


Slide 9 - Diapositive

RNA transcriptie






Nucleotide van DNA en RNA is vegelijkbaar maar niet hetzelfde.



Slide 10 - Diapositive

Transcriptie





RNA polymerase bouwt steeds een nieuwe nucleotide aan en zo ontstaat een nieuwe RNA streng.


Slide 11 - Diapositive

Transcriptie





Oriëntatie: RNA polymerase loopt over het DNA molecuul van 3' naar 5'. Het nieuwe RNA molecuul wordt gebouwd van 5' naar 3'.


Slide 12 - Diapositive

Transcriptie





De transciptie eindigt ná het daadwerkelijke gen bij 3’- TTATTT-5’ (eindsignaal)




Slide 13 - Diapositive

Transcriptie






RNA polymerase koppelt af => pre mRNA is ontstaan.





Slide 14 - Diapositive

RNA splicing





Genen (DNA) bevatten introns (niet coderende delen) en exons (wél coderende delen)





Slide 15 - Diapositive

RNA splicing
Na de vorming van het pre-mRNA vinden 3 processen plaats:

1. Vorming poly-A-staart aan 3'
pre-mRNA krijgt na de 3' UTR een staart van
50-250 Adenine nucleotiden
Functie: bepalen levensduur mRNA molecuul
2. Vorming 5' cap: 
Het koppelen van een Guanine met een
methyl groep (CH3) aan de 5' 
Functie: Stabiliseren van mRNA molecuul en rol
in transport naar cytoplasma.
3. Splicing:
De introns worden uit het pre-mRNA geknipt
en blijven achter in de celkern. 

Slide 16 - Diapositive

Reflectie les 1
1. Hoe herkent de RNA polymerase de promotor van een gen?
  • A. Aan het AUG start codon
  • B. Aan de TTATT box
  • C. Aan de TATTAAA box 
2. Welke DNA streng heeft dezelfde basenvolgorde als het gevormde mRNA? 
  • A. De coderende streng
  • B. De matrijsstreng 
3. Welke onderdelen worden uit het pre-mRNA bij de splicing uitgesneden?
  • A. De 5' UTR
  • B. De 3' UTR
  • C. De exons
  • D. De introns


Slide 17 - Diapositive

RNA splicing
Na de vorming van het pre-mRNA vinden 3 processen plaats:

1. Vorming poly-A-staart aan 3'
pre-mRNA krijgt na de 3' UTR een staart van
50-250 Adenine nucleotiden
Functie: bepalen levensduur mRNA molecuul
2. Vorming 5' cap: 
Het koppelen van een Guanine met een
methyl groep (CH3) aan de 5' 
Functie: Stabiliseren van mRNA molecuul en rol
in transport naar cytoplasma.
3. Splicing:
De introns worden uit het pre-mRNA geknipt
en blijven achter in de celkern. 

Slide 18 - Diapositive

Translatie





Ribosomaal RNA (rRNA) bindt aan het 5’-einde van een mRNA molecuul (eerst deel 1 daarna deel 2).







1
2

Slide 19 - Diapositive

Translatie





Schuift richting 3’ op zoek naar startcodon.
VAN 5’ NAAR 3’ DUS!!








Slide 20 - Diapositive

Translatie




tRNA transporteert de aminozuren.
tRNA heeft aan de bindingskant een ‘anticodon’ van het betreffende codon.









Slide 21 - Diapositive

Translatie





tRNA met anticodon 3’-UAC-5’ bindt aan het startcodon (AUG)
Dit tRNA draagt het  aminozuur Methionine.









Slide 22 - Diapositive

Translatie





Na de koppeling van het volgende tRNA molecuul  worden de aminozuren aan elkaar gekoppeld door het ribosoom.










Slide 23 - Diapositive

Translatie






Het lege tRNA molecuul wordt losgekoppeld 











Slide 24 - Diapositive

Translatie




Het ribosoom schuift één codon op en het proces gaat weer hetzelfde: tRNA bindt, aminozuur wordt gekoppeld, leeg tRNA wordt losgekoppeld, enz enz.











Slide 25 - Diapositive

Translatie




Bij het stopcodon bindt een ontkoppelingseiwit aan het stopcodon en worden de polypeptideketen, het laatste lege tRNA en het mRNA van de ribosoom losgekoppeld.












Slide 26 - Diapositive

tRNA
De meeste organismen hebben maximaal 45 verschillende tRNA moleculen (en er zijn 64 codons mogelijk).

Slide 27 - Diapositive

tRNA
Sommige tRNA moleculen passen ook op een codon met een niet precies passende laatste base (wiebelbase)

Slide 28 - Diapositive

tRNA
Bijvoorbeeld:
codons voor Serine, AGC en AGU, worden gelezen door 
tRNA met anticodon UCG

Slide 29 - Diapositive

Slide 30 - Lien

Slide 31 - Vidéo

Lesopener:
1. Bij welk codon begint de translatie?
2. In welke richting wordt het mRNA afgelezen door het ribosoom?
3. Hoe bindt het tRNA aan het mRNA?
4. Hoeveel verschillende tRNA's zijn er?
5. Wanneer stopt het ribosoom met de translatie?


Slide 32 - Diapositive

Doel 17.3
☐ Je kunt beschrijven hoe een cel de informatie uit DNA omzet naar eiwitten.
☐ Je kunt beschrijven hoe de volgorde van de nucleotiden in DNA wordt bepaald.


Slide 33 - Diapositive

Aan de slag met de opdrachten 17.3

Slide 34 - Diapositive