De situatie: (opdracht 3)
1. Je struikelt over het randje van het kleed. De kopjes vallen op de grond. Dit is een ongeval.
2. Door het ongeval is er schade. De kopjes zijn kapot.
3. Een ongeval kan ook anders aflopen. Je kunt gewond raken. Dit noem je letsel.
4. Door het ongeval is er letsel. Je hebt je enkel verzwikt.