klas 2 Herhaling par. 3.3 Soms te veel

H 3.3 Soms te veel
1 / 34
suivant
Slide 1: Diapositive
AardrijkskundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

H 3.3 Soms te veel

Slide 1 - Diapositive

infiltratie
verdamping
neerslag
condenseren
bevriezen
smelten
afstromen

Slide 2 - Question de remorquage

Wat zijn de belangrijkste verschillen tussen de lange en de korte waterkringloop?

Slide 3 - Question ouverte



welke uitspraak is goed?
A
Het grootste deel van het water is zoet.
B
Er zit maar weinig water in ijskappen.
C
Het minste zoete water zit in meren.
D
Het meeste zoete water is onbereikbaar.

Slide 4 - Quiz

Als de waterbalans positief is betekent dat.................
A
het veel heeft geregend
B
er weinig verdamping is
C
boeren weinig water gebruiken
D
Er valt meer neerslag dan er verdampt

Slide 5 - Quiz

Zet de kringloop in de juiste volgorde
De grote waterkringloop
1.
2.
3.
4.
5.
Verdamping van zeewater
Verplaatsing van wolken
Neerslaan van wolken boven land
Water stroomt via rivieren
Water komt terug in zee

Slide 6 - Question de remorquage

Weet je nog?
Infiltratie
Vloeibaar naar gasvormig
Gasvormig naar vloeibaar
Opgeslagen in de vorm van ijs
Motor van de kringloop van het water
Oppervlaktewater

Slide 7 - Diapositive

in rivieren zit vernieuwbaar water?
A
waar
B
niet waar
C
meestal
D
soms

Slide 8 - Quiz

in landen waar de zon veel schijnt blijft er minder nuttige neerslag over hoe komt dit?
A
minder regen
B
meer condensatie
C
meer verdamping
D
omdat het water zout is

Slide 9 - Quiz

Slide 10 - Diapositive

Welke risicofactoren ken je die de kans op een overstroming vergroten?

Slide 11 - Carte mentale

Leerdoelen
  • Je weet dat het overstromingsrisico van veel gebieden toeneemt
  • Je begrijpt waarom bepaalde gebieden van nature grote overstromingsrisico's kennen

Slide 12 - Diapositive

7 risicofactoren --> grotere kans op overstroming
Natuur = hoofdoorzaak
1. Gebied ligt in rivier- of kustvlakte
2. Gebied ligt aan de voet van een berg
3. Gebied ontvangt veel regenval tegelijk met piekafvoer smeltwater
4. Gebied ligt in zone waar tropische orkanen voorkomen
Mens = hoofdoorzaak
5. Gebied kent ontbossing (stroomopwaarts)
6. Gebied heeft te maken met verstening
7. Gebied met bodemdaling

Slide 13 - Diapositive

1. rivier en kustvlakte 
  •  70 % procent van de mensen 
woont in  overstromingsgebied 
  • dubbel gevaar door zee en 
rivier

Slide 14 - Diapositive

Met de stroom mee, dus in de richting van de monding noemen we ...
A
stroomopwaarts
B
stroomafwaarts

Slide 15 - Quiz

2. gebieden aan de voet van een berg 
Als het hard regent, kan de regen niet de grond in trekken > alles stroomt snel naar de rivier > piekafvoer

Slide 16 - Diapositive

3.afsmelten sneeuw + regentijd
In gebieden waar het zomers warm en regentijd is

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Vidéo

4. tropische orkanen 

Slide 19 - Diapositive

Slide 20 - Vidéo

Risicogebieden door de mens
Deel 2 van de les over H3.3

Slide 21 - Diapositive


Beoordeel de stellingen
1. In de Ardennen (België) treden regelmatig overstromingen op doordat  het regenwater niet kan infiltreren.
2. Tropische orkanen stuwen het water vooral op als de kustlijn kaarsrecht is
A
1 is juist, 2 is onjuist
B
1 is onjuist, 2 is juist
C
beide zijn juist
D
beide zijn onjuist

Slide 22 - Quiz

Welke risicofactoren ken je die de kans op een overstroming vergroten?

Slide 23 - Carte mentale

In normale situatie zal water de grond in trekken, net als in een spons

Slide 24 - Diapositive

1.ontbossing 
Door ontbossing kan er minder water de grond in trekken
Het stroomt dan over het oppervlak sneller naar de rivieren > veel water tegelijk in de rivier = piekafvoer

Slide 25 - Diapositive

Piekafvoer

Slide 26 - Diapositive

Hier is de piekafvoer  groot of juist minder groot?
En de kans op overstromingen is groot of juist minder groot?

Slide 27 - Diapositive

In het tropisch regenwoud is de piekafvoer (1) en de kans op overstroming (2)
A
1= minder groot, 2 = kleiner
B
1 = groter, 2 is kleiner
C
1 = minder groot, 2 = groter
D
1 = groter, 2 = groter

Slide 28 - Quiz

Een voorbeeld van een gebied met een groot overstromingsrisico is een gebied dat door stedelijke bebouwing versteent.
A
goed
B
fout

Slide 29 - Quiz

2. verstedelijking 

Slide 30 - Diapositive

Slide 31 - Diapositive

overstromingen nemen toe

Slide 32 - Diapositive

Wat denk jij? Waar zijn het snelst overstromingen?
Noem 3 soorten risicogebieden

Slide 33 - Question ouverte

Wat kun je doen om overstromingen te voorkomen?

Slide 34 - Question ouverte