Les 6 - H5 - 22 de septiembre de 2021 - perfecto irregular y los meses

H5 - español
Miércoles, 22 de septiembre de 2021

Hablar sobre las vacaciones de verano
Aprender el pretérito perfecto irregular
1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 90 min

Éléments de cette leçon

H5 - español
Miércoles, 22 de septiembre de 2021

Hablar sobre las vacaciones de verano
Aprender el pretérito perfecto irregular

Slide 1 - Diapositive

En la clase de hoy:
La clase anterior
Los deberes de hoy
El perfecto irregular
Hablar sobre las vacaciones
Una canción
Evaluación
Los deberes para la próxima clase

Slide 2 - Diapositive

¿Actividades de la clase anterior?

Slide 3 - Question ouverte

Los deberes de hoy
Nieuw:Estudiar el perfecto (alleen de regelmatige vorm - aantekeningen!)

Herhaling:Estudiar vocabulario 'geografía' S-N p. 52-53Estudiar vocabulario 'actividades de verano S-N y N-S p. 56-58
Estudiar interrogativos p. 51 S-N en N-S

Slide 4 - Diapositive

Pretérito Perfecto
Hoe vorm je het voltooid deelwoord?


Wat is het hulpwerkwoord van de pretérito perfecto?
-ar eraf halen en -ado eraan vast plakken
-er en -ir eraf halen en -ido eraan vast plakken
haber: he, has, ha, hemos, habéis, han

Slide 5 - Diapositive

Traduce al español
Ik heb Spaans gesproken 
Wij hebben pizza gegeten
Hij heeft coca cola gedronken
Wij zijn naar Spanje gegaan (ir)
Jullie hebben gestudeerd.


Slide 6 - Diapositive

Corregir
Ik heb Spaans gesproken = He hablado español
Wij hebben pizza gegeten = Hemos comido pizza
Hij heeft coca cola gedronken = Ha bebido una coca cola
Wij zijn naar Spanje gegaan = Hemos ido a España
Jullie hebben gestudeerd. = Habéis estudiado
Ik heb een whatsapp geschreven = He escrito un whatsapp


Slide 7 - Diapositive

Sleep de groene voltooid deelwoorden naar de juiste werkwoorden
decir = zeggen
volver = terugkomen
escribir = schrijven
prever = voorzien
romper = kapotmaken
abrir = openmaken
descubrir = ontdekken
hacer = doen/ maken
resolver = oplossen
morir= doodgaan
poner = zetten/ leggen
ver = zien
visto
dicho
roto
muerto
abierto
previsto
resuelto
vuelto
hecho
descubierto
escrito
puesto

Slide 8 - Question de remorquage

Apunta: El perfecto - irregular
Escribir - escrito
Hacer - hecho
Ver - visto
Decir - dicho
Poner - puesto

morir - muerto
romper - roto
volver - vuelto
descubrir - descubierto
abrir - abierto

Slide 9 - Diapositive

Schrijf drie zinnen in de perfecto over wat je vanochtend (esta mañana) hebt gedaan

Slide 10 - Question ouverte

decir
A
decido
B
dicido
C
dicho
D
decado

Slide 11 - Quiz

volver
A
vuelto
B
volvido
C
vuelvido
D
volvado

Slide 12 - Quiz

escribir
A
escribierto
B
escrito
C
escribido
D
escribado

Slide 13 - Quiz

romper
A
roto
B
rompado
C
rompido
D
rotado

Slide 14 - Quiz

abrir
A
abrado
B
abrido
C
abrirido
D
abierto

Slide 15 - Quiz

hacer
A
hacado
B
hacido
C
hecho
D
hacerido

Slide 16 - Quiz

poner
A
puesto
B
ponado
C
ponido
D
puenido

Slide 17 - Quiz

ver
A
vido
B
visto
C
verido
D
verado

Slide 18 - Quiz

Las vacaciones de verano
  • Bedenk 4 dingen die je je klasgenoot wilt vragen over de vakantie in de v.t.t. 
  • Bijvoorbeeld: Ben je naar het strand geweest?
  • Schrijf de vragen eerst in het Nederlands in je schrift
  • Vertaal de vragen dan naar het Spaans (en gebruik de perfecto)

Slide 19 - Diapositive

Las vacaciones de verano
  • Stel de vragen aan je klasgenoot in het Spaans
  • Je klasgenoot antwoordt in het Spaans
  • Je schrijft zijn/haar antwoorden op.
  • Dan gaat je klasgenoot de vragen stellen.
  • Jouw klasgenoot schrijft jouw antwoorden op.

Als het goed is, heb je nu 4 zinnen voor je photo story.

Slide 20 - Diapositive

Las vacaciones de verano
Bedenk nu wat je nog meer over activiteiten in je zomervakantie kan vertellen. 6 zinnen!
Schrijf eerst in het Nederlands
Daarna in het Spaans
Bewaar deze zinnen goed.
Je mag een woordenboek gebruik
Geen google translate of andere vertaal tool

Slide 21 - Diapositive

Schrijf de maanden van het jaar in de juiste volgorde

Slide 22 - Diapositive

Las estaciones del año
Invierno
Primavera
enero
febrero
marzo
abril
mayo
diciembre

Slide 23 - Question de remorquage

Otoño
julio
agosto
septiembre
octubre
noviembre
julio

Slide 24 - Question de remorquage

Una canción
1. Traduce el vocabulario
2. Escucha bien y rellena los huecos

Slide 25 - Diapositive

Slide 26 - Vidéo

Repasar vocabulario
Apunta los números 1 a 10 en una hoja.
Después traduce estas palabras / frases.
  1. Hay tormentas
  2. El invierno
  3. Está nublado
  4. La lluvia
  5. El calor
6. Wat voor weer is het?
7. Het is zonnig.
8. Het sneeuwt.
9. De lente
10. Het is slecht weer.
timer
8:00

Slide 27 - Diapositive

Me ha gustado esta clase
Si
No

Slide 28 - Sondage

La evaluación
¿En qué mes y estación es tu cumpleaños?
Menciona 6 participios irregulares
¿Qué has hecho este fin de semana?

Slide 29 - Diapositive

Los deberes
Estudiar:
-el perfecto (regelmatig en onregelmatig)
- 'participios' p. 46
- el tiempo p. 44 & 45
- jaargetijden en de maanden (aantekeningen)
- vocabulario 'actividades de verano S-N y N-S p. 56-58 (herhalen)
Hacer: oef 6 blz 12 oef 18, blz 23, oef 20, 21, 22 blz 26

Slide 30 - Diapositive