Start van het schooljaar

1 / 49
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 49 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Menu du jour: Les 1
> Frans. Wat heb je nodig?
> Wie ben ik?

Slide 2 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Les buts
Ik kan in het Frans verstaan hoe iemand zich voorstelt.
Ik kan mijzelf voorstellen in het Frans.

Slide 3 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

In het kort... wie ben ik?
Mevrouw Mooi
e-mail: mooi.b@huygens.nl
Ik ben hier:  dinsdag, woensdag donderdag, vrijdag

Magister: voor cijfers en huiswerk
Teams: voor lesmateriaal

Slide 4 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Frans.... Wat neem je mee?
> Werkboek (LET OP! het A-boek!)
> Schrift met lijntjes
> Pen (blauw/zwart)
> Gekleurde pen (om na te kijken)
> Je goede humeur ;)

Slide 5 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat verwacht ik?
> Wacht bij de deur tot ik aangeef dat je naar binnen mag.
> Bonjour zeggen bij de deur!
> Bij binnenkomst: ga zitten + pak je spullen
> Je bent op tijd
> Je hebt je spullen mee!
> Je komt voorbereid naar de les (huis/leerwerk)

Slide 6 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat vind ik belangrijk?
> Kaugom 
> Taalgebruik
> Petten en jassen
> Telefoons
> Eten & drinken

Slide 7 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat kun je verwachten van mij?
> Je mag alles vragen over Frans (met vinger opsteken ;)
> Ik hou van uitleggen! (ook al is dit 10 keer!)
> Ik praat veel Frans in de les ......
> Ik kijk je toets zo snel mogelijk na
> Je mag mij altijd een berichtje sturen.

Slide 8 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat nu?
> Je ziet allemaal plaatjes die betrekking hebben op mij....
> bedenk voor jezelf welke vragen (in het Frans) bij de plaatjes horen.  Noteer deze in je schrift (5 min)
> vergelijk de vragen met je buurman/vrouw 
(10 min) / maak die je niet weet, samen.
> En dan........vraag maar raak! :) 
timer
5:00

Slide 9 - Diapositive

> Denken-delen- uitwisselen 
Qui suis-je?


Slide 10 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Qui suis-je?

Slide 11 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Avec qui suis-je mariée ?

Slide 12 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Depuis quand suis-je mariée ?

Slide 13 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

J'habite où?

Slide 14 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

C'est quoi ma nationalité? / Quelle est ma nationalité ?

Slide 15 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Quel âge ai-je ? / j'ai quel âge?(reponds en chiffres)

Slide 16 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Quels sont mes hobbies ?

Slide 17 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Où j'ai été en vacances ?

Slide 18 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Avec qui j'ai été en vacances?

écrivez leur prénom, virgule (komma), prénom

Slide 19 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Quel temps faisait-il ?

Slide 20 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Qu'est-ce que j'ai fait pendant mes vacances ?

Slide 21 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 22 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Et toi?

Tu es qui?

Slide 23 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Menu du jour: Les 1
> qui es-tu?
> expliquer le collage / conversation  
> cours 1 de 5
> faire une conversation 

Slide 24 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Objectifs:
> Ik kan iemand begrijpen die over zichzelf praat.
> Ik kan vragen stellen in het Frans.
> Ik kan over mezelf, mijn vakantie en het weer praten in het Frans. 

Slide 25 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

C'est à toi!

> Je gaat een eigen creatie maken (NIET digitaal) over JOU en over jouw vakantie en daar een gesprek over voeren in duo's.

> Je krijgt 3 lessen op school om jouw creatie en gesprek helemaal voor te bereiden. (bijvoorbeeld: 1 les alle vragen en antwoorden maken, 1 les oefenen met de uitspraak, 1 les creatie maken, 1 les alle puntjes op de i's)

> Daarna plannen we lessen waarin elke duo zijn gesprek voert met als ondersteuning zijn creatie.

> Bekijk goed de eisen op de volgende Dia!! Tussen door krijg je nog wat 
extra grammatica uitleg/herhaling

Slide 26 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Ta conversation 
> Duurt minimaal 4 minuten en maximaal 7 minuten.
> Is helemaal in het Frans en bevat vragen voor je gesprekspartner en eigen antwoorden voor jezelf.
> De uitspraak klopt (7 punten).
> Is uit het hoofd geleerd.
> Wordt ondersteund door een creatie (niet digitaal!) (5 punten).
> Voldoet aan de inhoudelijke eisen (15 punten).
> Is een gesprek in tweetallen (interactie, begroeting en afsluiting) (3 punten). 
> Het gesprek wordt opgenomen
> Je weet van te voren niet met wie je gaat.

Slide 27 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

  1. Voor- en achternaam
  2. Woonplaats + land
  3. Leeftijd
  4. Familie samenstelling (inclusief namen en leeftijden)
  5. Nationaliteit
  6. Sport/hobby
  7. Lievelingsvak
  8. Vrijetijdsbesteding

Over je vakantie:
  1. Waar
  2. Met wie
  3. Hoe het weer was
  4. Vervoersmiddel
  5. Hoe lang
  6. Tijdsbesteding (minimaal 4 verschillende activiteiten)
  7. Graag nog een keer zou willen gaan en waarom wel/niet

Inhoudelijke eisen: 
Je vertelt: 

Slide 28 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoe zat het ook alweer?
> Leeftijd? -> avoir?
> Faire en jouer
> mening geven
> Landen en steden
mannelijk, vrouwelijk, meervoud?
> Vervoersmiddelen
> passé composé
> Bijvoeglijk naamwoord 

Slide 29 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

> Gebruik verbindingswoorden om structuur aan te brengen in je zin als je je mening geeft:

> In Nederlands: maar, want, omdat, en etc.
Ik vind Frankrijk leuk, want het is daar warm.

> In Frans: mais, car, parce que, et.
> Na verbindingswoord een komma.
> NOOIT aan het begin van de zin

Slide 30 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Je trouve que + zelfstandig naamwoord = ik vind dat
exemple: je trouve que le film est nul.
Je pense que + zelfstandig naamwoord = ik denk dat
exemple: je pense que la chambre est petite
À mon avis + zelfstandig naamwoord = naar mijn mening
exemple: à mon avis, le personnel du camping n'est pas sympa.
D'après moi + zelfstandig naamwoord = volgens mij
exemple: D'après moi, le restaurant est super!
J'aime / j'adore + zelfstandig naamwoord / werkwoord = Ik vind leuk / ik vind echt leuk
exemple: J'aime l'école / J'aime nager
Je n'aime pas/ Je déteste + zelfstandig naamwoord/werkwoord = Ik vind niet leuk / ik vind echt niet leuk
exemple: Je n'aime pas l'école / Je n'aime pas nager

Slide 31 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoe zat het ook alweer?: Passé composé




Passé composé bestaat uit TWEE
Hulpwerkwoord (avoir of être) + voltooid deelwoord
Hoe maak je een voltooid deelwoord?
werkwoord - er + é
bijvoorbeeld: regarder = regardé
Dus... j'ai regardé = ik heb gekeken
Avoir of être?
Werkwoord uit het huis van être MET être!

Slide 32 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 33 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

     Menu du jour: 
> Regarder film 1 = landen + steden
> regarder film 2 faire/jouer
> regarder flim 3 l'adjectif (bijvoeglijk naamwoord 
> voorbereiden gesprek 
> collage maken 

Slide 34 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Objectifs:
> Ik kan iemand begrijpen die over zichzelf praat.
> Ik kan vragen stellen in het Frans.
> Ik kan over mezelf, mijn vakantie en het weer praten in het Frans. 

Slide 35 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 36 - Vidéo

Cet élément n'a pas d'instructions

Le temps
>  praat je over het weer in het frans? = altijd met het werkwoord 'faire' --> il fait of il faisait (in de verledentijd)

Slide 37 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

                             Je parle de mes vacances


> être / aller + au/en/aux/à.....+ "le / la / les land"/ eiland/stad.

> faire + du/de la/ de l'..........+ le / la / l' sport of activiteit.


> être / aller + au /à la / à l' + le / la / l' plek.

> manger / regarder /etc..un / une / des + le / la / les  zelf. naamwoord




Slide 38 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 39 - Vidéo

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoe zat het ook alweer?: Praten over sport/hobby




Faire + de -> sporten met "le"= du
                         -> sporten met "la"= de la
                         -> sporten met "les"= des
                         -> sporten met "l'" = de l'

Jouer + au  -> sporten met "le"= au 
                         -> sporten met "la"= à la 
                         -> sporten met "les"= aux 
                         -> sporten met "l'" = à l'

Slide 40 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Landen en steden
>  la -> en, bijvoorbeeld la France wordt en France (naar Frankrijk)
> le -> au, bijvoorbeeld le Portugal wordt au Portugal
 > les -> aux, bijvoorbeeld les Pays-Bas wordt aux Pays-Bas
> Is het een stad -> à, bijvoorbeeld Paris wordt           à Paris

Slide 41 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Vervoersmiddelen
> Zit er een dak op? (auto, bus, vliegtuig... etc.) = en 
vb: en voiture, en avion

> Voertuig zonder dak? (fiets, lopend.... etc.) =
 à 
 bijvoorbeeld: à vélo, à pied

Slide 42 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Het bijvoeglijk naamwoord
een bv (bijvoeglijk naamwoord) vertelt iets over een zelfstandig naamwoord (znw) =

een zelfstandig naamwoord =
persoon
dier
ding

Slide 43 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

> zelfstandig naamwoord vrouwelijk? = bv nw = + e
het grote huis = la maison = het huis --> la grande maison

> zelfstandig naamwoord mannelijk? = bv nw = NIKS aanpassen

> zelfstandig naamwoord meervoud? = bv nw = + s
ik heb 2 grote broers = j'ai deux grands frères

> zelfstandig naamwoord vrouwelijk + meervoud? = bv nw = + e s
ik heb 2 grote zussen = j'ai deux grandes soeurs


Slide 44 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

let op! eindigt het zelfstandig naamwoord al op een 'e'? dan GEEN extra 'e' toevoegen!

une table rouge = al een 'e' op het einde dus niets meer toevoegen!

let op! eindigt het bijvoeglijk naamwoord al op een 's'? dan GEEN extra 's' toevoegen!
un garçon français = 1 franse jongen
deux garçons françaisssssss NEEEE = deux garçons françai


Slide 45 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

de regel: alle bijvoeglijk naamwoorden in het Frans gaan ACHTER het zelfstandig naamwoord

vb: un film interessant = bv nw

 behalve de onderstaande. Deze staan ervoor! 
bon - beau - joli
haut - long - petit
jeune - vieux - grand
gros (dik) - mauvais - méchant (gemeen) - nouveau
autre (ander) - large (breed)
+ alle rangtelwoorden (1,2,3 / 1ste, 2de etc.)

vb: un grand chien
Het bijvoeglijk naamwoord : de plaats

Slide 46 - Diapositive

oefenen? th2c lesson-up
of boek B jaar 1 of boek jaar 2
Het bijvoeglijk naamwoord : bijzondere vormen
vertaling
mannelijk
vrouwelijk
plaats
leuk/aardig
joli
jolie
ervoor
groot
grand
grande
ervoor
klein
petit
petite
ervoor
lekker/goed
bon
bonne
ervoor
nieuw
nouveau
nouvelle
ervoor
mooi/knap
beau
belle
ervoor
oud
vieux
vieille
ervoor

Slide 47 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

eindigt het bijvoeglijk naamwoord op een 'x' dan eindigt de vrouwelijke vorm 'se'
eindigt het bijvoeglijk naamwoord op een 'f' dan eindigt de vrouwelijk vorm 've'

Het bijvoeglijk naamwoord : bijzondere vormen
vertaling
mannelijk
vrouwelijk
gelukkig/blij
heureux
heureuse
jaloers
jaloux
jalouse
sportief
sportif
sportive
creatief
créatif
créative

Slide 48 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Tu prépares des questions
1: Hallo, hoe is het?
2: Hoe heet jij?
3: Hoe oud ben jij?
4: Waar woon jij?
5: Waar houd jij van?/ ben je dol op?
6: Ben je Frans?
7: In welke klas zit jij?
8: Heb jij een broer?
9: Heb jij een zus?
10: Heb jij een hond?
11: Hoe is jouw moeder?
12: Hoe is jouw opa?
  1. Bonjour (comment) ça va?
  2. Comment tu t'appelles?
  3. Tu as quel âge?
  4. Tu habites où?
  5. Qu'est-ce que tu aimes / adores?
  6. Tu es français / française?
  7. Tu es en quelle classe?
  8. Tu as un frère?
  9. Tu as une soeur?
  10. Tu as un chien?
11: Comment est ta mère?
12: Comment est ton grand père?
timer
20:00

Slide 49 - Diapositive

Als de leerlingen genoeg tijd gehad hebben om de vragen voor te bereiden kan de docent het nakijkmodel laten zien!