2HV lezen blok 2 les 2

Blok 2 Lezen les 2
1 / 31
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Blok 2 Lezen les 2

Slide 1 - Diapositive

Lees tekst 5 op blz. 90 en beantwoord daarna de vragen op de volgende dia's.

Als je niet meer weet wat verwijswoorden zijn, bekijk je de video over verwijswoorden.

Je kunt ook een filmpje bekijken over de opbouw van een tekst, kernzinnen, hoofdzaken, bijzaken en de hoofdgedachte.

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Vidéo

Slide 4 - Vidéo

Waarnaar verwijst het woord 'daarvan' (regel 6)

Slide 5 - Question ouverte

Waarnaar verwijst het woord 'die' (regel 7)

Slide 6 - Question ouverte

Waarnaar verwijst het woord 'ze' (regel 11)

Slide 7 - Question ouverte

Formuleer de hoofdzaak van alinea 2.

Slide 8 - Question ouverte

Leg aan de hand van de tekst uit waarom de zandsculpturen van rivierzand zijn gemaakt en niet van strandzand.

Slide 9 - Question ouverte

Schrijf de hoofdzaak op van alinea 3.

Slide 10 - Question ouverte

Formuleer de hoofdgedachte van tekst 5.

Slide 11 - Question ouverte

Op welke manier sluit de schrijver de tekst af?
A
een korte samenvatting
B
een conclusie
C
een advies

Slide 12 - Quiz

Lees tekst 6 op blz. 91 en beantwoord daarna de vragen op de volgende dia's.

Slide 13 - Diapositive

Wat is het tekstdoel?
A
informeren
B
uitleg geven
C
overtuigen
D
overhalen

Slide 14 - Quiz

Beton bestaat uit zand, grind, cement en water
A
hoofdzaak
B
bijzaak

Slide 15 - Quiz

Dit bindmiddel bestaat vooral uit kalksteen en klei, eventueel aangevuld met andere stoffen.
A
hoofdzaak
B
bijzaak

Slide 16 - Quiz

Giet water erbij.
A
hoofdzaak
B
bijzaak

Slide 17 - Quiz

Stort de betonmortel in een vrachtwagen.
A
hoofdzaak
B
bijzaak

Slide 18 - Quiz

Het beton belandt in een bekisting, wordt hard en krijgt de vorm die het gebouw eist.
A
hoofdzaak
B
bijzaak

Slide 19 - Quiz

Welke tekstvorm heeft deze tekst?
A
schoolboektekst
B
achtergrondtekst in tijdschrift
C
folder
D
instructie

Slide 20 - Quiz

Hoe zat het ook alweer met tekstsoorten?

Slide 21 - Diapositive

Bekijk tekst 4, 5 en 6.
Behoren de teksten tot dezelfde tekstsoort?
A
alle 3 informerend
B
alle 3 uiteenzetting
C
tekst 4 en 5 informerend en tekst 6 uiteenzetting
D
tekst 4 informerend en tekst 5 en 6 uiteenzetting

Slide 22 - Quiz

Lees de gele tekst op blz. 92.

Lees daarna tekst 7.

Beantwoord vervolgens de vragen in de volgende dia's.

Slide 23 - Diapositive

Op welke manier trekt de schrijver in de inleiding de aandacht van de lezer?
A
onderwerp aankondigen
B
kort, grappig of bijzonder verhaaltje vertellen
C
een of meer vragen stellen
D
de aanleiding voor het schrijven van de tekst noemen

Slide 24 - Quiz

Waar ben je als je onder de wol ligt?

Slide 25 - Question ouverte

Schrijf in eigen woorden op wat gebaat bij een tukje betekent.

Slide 26 - Question ouverte

Wat bedoelt de schrijver met: knap dan een uiltje?

Slide 27 - Question ouverte

Wat is het verschil tussen je procedurele geheugen en feitelijke geheugen?

Slide 28 - Question ouverte

Wat is de tekstsoort van deze tekst?
A
informerende tekst
B
uiteenzettende tekst
C
beschouwende tekst
D
betogende tekst

Slide 29 - Quiz

Schrijf de instructies op die je ziet in de tekst.

Slide 30 - Carte mentale

EINDE

Slide 31 - Diapositive