Grammatica H4.4

Welk woord moet op de puntjes staan?
"Zij stelt een vraag .... de docent."
1 / 15
suivant
Slide 1: Question ouverte
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 15 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Welk woord moet op de puntjes staan?
"Zij stelt een vraag .... de docent."

Slide 1 - Question ouverte

Welk woord moet op de puntjes staan?
"Hij nam deel .... de wedstrijd."

Slide 2 - Question ouverte

Welk woord moet op de puntjes staan?
"Mijn docent heeft veel ervaring .... lesgeven."

Slide 3 - Question ouverte

Welk woord moet op de puntjes staan? "Ik heb gesolliciteerd .... die baan."

Slide 4 - Question ouverte

De woorden die je hebt ingevuld zijn allemaal dezelfde woordsoort. Welke woordsoort was het?
A
Persoonlijk voornaamwoord
B
Voorzetsel
C
Werkwoord
D
Bijwoord

Slide 5 - Quiz

Leerdoelen:
- Ik weet wat het voorzetselvoorwerp is.
- Ik weet hoe ik het voorzetselvoorwerp kan vinden.
- Ik kan het voorzetselvoorwerp vinden in de zin.

Slide 6 - Diapositive

Voorzetselvoorwerp (vv)
Een voorzetselvoorwerp begint altijd met een vast voorzetsel.
Een voorzetselvoorwerp komt voor bij werkwoorden met een vast voorzetsel.
Het voorzetsel verbindt het voorzetselvoorwerp met het gezegde.

Slide 7 - Diapositive

Voorzetselvoorwerp (vzv)
Houden van (iets/iemand)
Hij / houdt / van cavia's
O        PV            VZV  

Dol zijn op (iets/iemand)
Zij / is  /  dol / op lezen. 
O     PV    NG   VZV 

Slide 8 - Diapositive

Voorzetselvoorwerp (vzv)

- begint altijd met een vz
- het is een vast voorzetsel
- je kunt het vz niet weglaten of veranderen

Hij houdt van muntthee.
           vzv
Lijdend voorwerp (lv)

- begint nóóit met een voorzetsel



Hij drinkt muntthee.
      lv 

Slide 9 - Diapositive

Voorzetselvoorwerp (vzv) 
- Met vast vz 'aan'
- VZ kan niet veranderd of weggelaten worden

Hij denkt aan zijn tante.
vzv
Meewerkend voorwerp (mv)
- Heeft vaak (niet altijd) voorzetsel 'aan'  of 'voor'
- Je kunt het weglaten of juist toevoegen

Hij schenkt thee in voor haar.
Hij schenkt haar een kopje thee in.

Slide 10 - Diapositive

Bedenk zelf een zin waarin een voorzetselvoorwerp staat.

Slide 11 - Question ouverte

Slide 12 - Vidéo

Wij voetbalden vroeger altijd (op straat).
A
voorzetselvoorwerp
B
bijwoordelijke bepaling

Slide 13 - Quiz

Een voorzetselvoorwerp begint altijd met een voorzetsel.
A
juist
B
onjuist

Slide 14 - Quiz

Slide 15 - Vidéo