29-11-21 'er' plaats/hoeveelheid

• NT2
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 1

Het woordje 'er'

In tijd en plaats

Dus: het woordje 'er' gebruik je:

Op de plek van hier of daar:

Ik woon in Hoofddorp, ik woon er al lang.

Er zit een gat in je sok, hoelang zit dat gat er al?

Ik ben de klas uitgestuurd, ik mag er niet meer in.

Er staat altijd achter de persoonsvorm.

Geef antwoord met het woord er :
Ben je in Parijs geweest?

Geef antwoord met het woord er :
Waren jullie in de les?

Geef antwoord met het woord er :
Ligt mijn telefoon in de klas?

Dus: het woordje 'er' gebruik je:

Als het gaat om een hoeveelheid:

Heb jij knikkers? Ja, ik heb er drie.

Hoeveel mensen komen er?

Was er veel geld over?

Er staat altijd achter de persoonsvorm.

Verbeter deze zin met het woord er :
Heb jij een pen?
Nee, ik heb geen.

Verbeter deze zin met het woord er :
Hoeveel leerlingen zijn op school?

Verbeter deze zin met het woord er :
Waar zijn de worstjes?
Ik heb geen op.

Geef antwoord met het woord er :
Heb jij een pen?

Geef antwoord met het woord er :
Hebben jullie een euro voor mij?

Geef antwoord met het woord er :
Hoeveel fouten heb je?

Disk thema: het uiterlijk

Het uiterlijk

Als je iets zegt over het uiterlijk van iemand, dan kan dit 

positief (goed) of negatief (slecht) zijn.

Het uiterlijk van mevrouw Francien

Het uiterlijk

• de kleding
• de kleur van de kleding
• de stof van de kleding 
• hoe lang iemand is
• kleur haar
• kleur ogen

Wie beschrijf ik? Schrijf de naam van de leerling op.

Wie beschrijf ik? Schrijf de naam van de leerling op.

Wie beschrijf ik? Schrijf de naam van de leerling op.

Wie beschrijf ik? Schrijf de naam van de leerling op.

Wie beschrijf ik? Schrijf de naam van de leerling op.

Je mening geven over iemands uiterlijk

Je kan zeggen wat je ziet van iemands uiterlijk.

Daarna kan je ook zeggen wat je daar van vindt.

Opdracht 

Werk in tweetallen. Je gaat raden wat de andere leerling vindt. Schrijf je antwoorden op het papier. Als je allebei klaar bent, bespreek je de antwoorden. Klopte dat wat je dacht?

De vragen

1. Welke kleuren draagt hij/zij graag?
2. Vindt hij/zij kleren belangrijk?
3. Vindt hij/zij merkkleding belangrijk?
4. Waaraan geeft hij/zij het meeste geld uit? (broeken, t-shirts, schoenen, make-up etc.) 
5. Gaat hij/zij vaak naar de kapper? 
6. In welke winkels koopt hij/zij graag kleren, schoenen, make-up of iets anders?
7. In welke winkel zou hij zij nooit iets kopen? Waarom niet? 

Opdracht 

Vul op de lijntjes een kleur in.

Ik vind ---------- mooi.

Ik vind ---------- mooier.

Ik vind ---------- het mooist.

Opdracht 

Vul op de lijntjes de naam van een winkel in.

  

Ik koop vaak kleding bij ________

Ik koop vaker kleding bij _______

Ik koop het vaakst kleding bij __________

Opdracht 

Vul op de lijntjes een kledingstuk in.

Ik geef veel geld uit aan
________

Ik geef meer geld uit aan
______

Ik geef het meeste geld uit aan_______________ 

Stellingen

Wat vind jij van deze stellingen?

Er staan 3 stoelen 2 stoelen zijn bezet, deze leerlingen discussiëren over de stelling. Als een leerling mee wil doen aan de discussie gaat hij/zij op de lege stoel zitten. Op dat moment moet een ander de stoel verlaten en zo ontstaat er weer een lege stoel.

Met mooie kleren ben je populair.

Op school moet iedereen een uniform dragen.

50 euro per maand is genoeg om er leuk uit te zien.

Je kleding vertelt wie je bent.

play.kahoot.it

Morgen bibliotheekpas mee