Grammatica 4.7

Grammatica 4.7 woordsoorten
Leg je boek/ laptop/ schrift op tafel en ga rustig zitten.
1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Grammatica 4.7 woordsoorten
Leg je boek/ laptop/ schrift op tafel en ga rustig zitten.

Slide 1 - Diapositive

Schrijfoefening
Schrijf kort 5 zinnen over wat je denkt te zien op de plaatjes.
Denk aan de samenhang!


Slide 2 - Diapositive

Lesdoelen
Aan het einde van de les...
  • kun je de lidwoorden vinden
  • kun je de zelfstandig naamwoorden vinden
  • kun je werkwoorden herkennen
Wat waren de afkortingen ook al weer?

Slide 3 - Diapositive

Lidwoorden

Slide 4 - Carte mentale

Lidwoorden (LW)
Er zijn 3 lidwoorden: 
De, het, een 

Een lidwoord hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord. 

VB:
De vader en het kind zitten in een vliegtuig.



Slide 5 - Diapositive

Zelfstandig naamwoorden

Slide 6 - Carte mentale

Zelfstandig naamwoord (ZN)
  • Een zelfstandig naamwoord zijn:
        - Mensen               - Planten
        - Dieren                  - Namen
        - Dingen                 - Begrippen

  • Voor een zelfstandig naamwoord kan je vaak een lidwoord  zetten.

Een klavertje vier brengt geluk. 



Slide 7 - Diapositive

Werkwoorden

Slide 8 - Carte mentale

Werkwoorden (ww)
  • In een zin staat ten minste één werkwoord.
  • Er zijn ook zinnen met meer dan één werkwoord.
  • Een werkwoord zegt wat iets of iemand doet of wat iets of iemand overkomt.

  • Een werkwoord kun je vervoegen. Je geeft het dan verschillende werkwoordsvormen:
- Ik lach, hij lacht, wij lachen
Hoe zit het met fietsen?

Slide 9 - Diapositive

Maken 4.7

Maken: opdracht 7 t/m 10

Klaar? Maken: Test jezelf! of Numo (woordsoorten)

Slide 10 - Diapositive

Extra oefenen

Slide 11 - Diapositive

In Nieuw-Vennep wonen veel mensen.
Benoem: lw, zn, ww

Slide 12 - Question ouverte

De fiets van mijn broer is gemaakt.
Benoem: lw, zn, ww

Slide 13 - Question ouverte

Op de fiets wordt gefietst.
Wat is 'fiets' in deze zin?
A
zn
B
ww

Slide 14 - Quiz

Waarom is fiets een zn?

Slide 15 - Question ouverte

Wat is geen zn?
A
Kerstmis
B
Woede
C
Mooie
D
Telefoon

Slide 16 - Quiz

Maken 4.7

Maken: opdracht 7 t/m 10

Klaar? Maken: Test jezelf! of Numo (woordsoorten)

Slide 17 - Diapositive

Lesdoelen check 

Slide 18 - Diapositive

Lidwoorden
De man heeft een kopje omgegooid.

Slide 19 - Question ouverte

Zelfstandig naamwoorden
De man heeft een kopje omgegooid.

Slide 20 - Question ouverte

Werkwoorden
De man heeft een kopje omgegooid.

Slide 21 - Question ouverte

Ik zit op het Herbert Vissers College.

Herbert Vissers College =
A
lw
B
zn
C
ww

Slide 22 - Quiz

Ik fietste naar de supermarkt.

fietste =
A
lw
B
zn
C
ww

Slide 23 - Quiz

De schrijfster kwam op bezoek.

De =
A
lw
B
zn
C
ww

Slide 24 - Quiz