Brugklas-start Kapitel 1.1 ( Thema, Fragenwörter, Alphabet, Personalpronomen )

Hiernaast staat de vlag van ?
A
Oostenrijk
B
Duitsland
C
Zwitserland
D
België
1 / 25
suivant
Slide 1: Quiz
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 6 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

Hiernaast staat de vlag van ?
A
Oostenrijk
B
Duitsland
C
Zwitserland
D
België

Slide 1 - Quiz

Welke vlag hoort bij welk land?
Oostenrijk
Duitsland
Zwitserland

Slide 2 - Question de remorquage

Slide 3 - Vidéo

Hoe heet het meisje? ( wie heißt das Mädchen? )
A.Anja
B.Tanja
C.Katja
D.Anita

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Vidéo

Wie heißt das Mädchen?
A
Anja
B
Tanja
C
Katja
D
Anita

Slide 6 - Quiz

Waar komt de jongen vandaan? ( woher kommt der Junge? )
A.Berlin
B.München
C.Köln
D.Hamburg

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Vidéo

Woher kommt der Junge?
A
Berlin
B
München
C
Köln
D
Hamburg

Slide 9 - Quiz

Hoe oud is de jongen? ( Wie alt ist der Junge?)

A.27
B.26
C.25
D.24

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Vidéo

Wie alt ist der Junge?
A
27
B
26
C
25
D
24

Slide 12 - Quiz

Slide 13 - Vidéo

Thema Kapitel 1.
Wat zou het thema van dit hoofdstuk zijn ?

Slide 14 - Question ouverte

Leerdoelen:
Je kent de vraagwoorden
Je kunt het alfabet meepraten
Je kent de persoonlijk voornaamwoorden

Slide 15 - Diapositive

Fragewörter

Slide 16 - Carte mentale

Persoonlijk voornaamwoord
Vraagwoorden
  • Wo bin ich?
  • Wie heißt du?
  • Wann war er zu Hause?
  • Was hat sie gesagt?
  • Wie sieht es aus?
  • Wieso lacht ihr?
  • Warum kommt er nicht?
  • Wohin gehen sie Morgen?
  • Woher kommen Sie? 
  • Waar
  • Hoe
  • Wanneer
  • Wat
  • Hoe
  • Hoezo
  • Waarom
  • Waarheen
  • Waarvandaan

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Vidéo

Extra letters
DE
  • ö
  • ü
  • ä
  • ß
  • eu
NL uitspraak
  • eu

  • ú
  • è
  • ss
  • oi


Slide 19 - Diapositive

Persoonlijk voornaamwoord
Persoonlijk voornaamwoord
  • ik
  • jij
  • hij / zij / het
  • wij
  • jullie
  • zij / U
  • ich
  • du
  • er / sie / es
  • wir
  • ihr
  • sie / Sie

Slide 20 - Diapositive

Sleep de persoonlijk voornaamwoorden naar de juiste plek
ik
jij
hij
zij
het
men
wij
jullie
zij
U
ich
du
er
sie
es
sie (mv)
ihr
wir
Sie
man

Slide 21 - Question de remorquage

Opdrachten
Zelfstandig opdracht 5, 6, 7
Hulp? Eerst pagina 22 tekstboek 
Tijd: 12 minuten

Slide 22 - Diapositive

Fragewörter

Slide 23 - Carte mentale

Hoeveel woorden Duits heb je gesproken?
030

Slide 24 - Sondage

Dit Duitse woord heb ik geleerd:

Slide 25 - Question ouverte