M4, paragraaf 2.1, waarmee betaal je?

• Economie
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 4

Wat weet jij
over betalen?

Hoe doe jij zelf de meeste betalingen?

1. Met munten of biljetten
2. Met mijn bankpas
3. Met mijn telefoon
4. Anders

Doelen van deze les:

Je weet wat de geldfuncties zijn.

Je weet hoe je op verschillende manieren kunt betalen.

Je weet welke rol banken in het geldverkeer hebben.

Zorg dat je een rekenmachine bij de hand hebt. 

Waarom bestaat geld? (filmpje:)

Geldfuncties

1.  Ruilmiddel > je koopt goederen of
    diensten met geld

2. Rekenmiddel > je kunt de waarde van producten
     met elkaar vergelijken.

3. Spaarmiddel > je geeft een deel van je
     inkomen niet uit.

2 vormen geld:

1.  Chartaal geld > biljetten en munten

2. Giraal geld > tegoeden op betaalrekeningen.
Je kunt hiermee op verschillende manieren betalen.

Hoeveel procent van de betalingen zal chartaal zijn?

Je gaat naar de markt en je ziet dat bij de ene kraam een krop sla € 1,40 kost, terwijl je bij de andere kraam maar € 0,99 betaalt.
Hier is sprake van geld als:

1. Betaalmiddel
2. Rekenmiddel
3. Ruilmiddel

Je kiest natuurlijk voor de krop sla van € 0,99 en betaalt met een € 2 munt.

Je gebruikt:

1. Giraal geld
2. Chartaal geld

Bij de ene kraam kostte de krop sla € 1,40 terwijl
je bij de andere kraam maar € 0,99 betaalde.
Hoeveel procent was dit goedkoper?
Noteer ook je berekening.

Er zijn veel
verschillende betaalmiddelen.
Welke betaalmiddelen ken jij?

Betaalmiddelen

Pinpas met pincode

Contactloos met pas of telefoon

Ideal/PayPal/AfterPay bij online aankopen

Creditcard 

Acceptgiro

Automatische incasso

Internetbankieren

bankrekening

Saldo                     * Creditsaldo :(in de plus)

                                 * Debetsaldo (in de min)

Roos heeft een creditsaldo van € 52. Ze krijgt € 80 kleedgeld binnen. Haar werkgever heeft haar maandloon overgemaakt a € 125. Ze heeft kleding geshopt voor € 72 en verschillende kleine transacties in de supermarkten waren samen € 22,50. Ze heeft tweedehands een piano gekocht voor € 300. Wat is haar nieuwe saldo? 

bankrekening

Saldo                     * Creditsaldo :(in de plus)

                                 * Debetsaldo (in de min)

Roos heeft een creditsaldo van € 52. Ze krijgt € 80 kleedgeld binnen. Haar werkgever heeft haar maandloon overgemaakt a € 125. Ze heeft kleding geshopt voor € 72 en verschillende kleine transacties in de supermarkten waren samen € 22,50. Ze heeft tweedehands een piano gekocht voor € 300. Wat is haar nieuwe saldo? 52 + 80 + 125 - 72 - 22,50 - 300 = € 137,50 debet

Frenk heeft een positief saldo van € 320. Zijn huur a € 420 is geincasseerd.
Hij heeft € 120 huurtoeslag ontvangen. Voor zijn wekelijkse boodschappen heeft hij € 90 gepind.

Wat is zijn nieuwe saldo? Noteer je berekening en geef aan debet of credit.

Welke stelling is juist?

1. Banken hebben 1 functie: het goed regelen van het betalingsverkeer
2. Banken lopen geen risico's.
3. Banken brengen vraag en aanbod van geld bij elkaar.
4. Banken rekenen dezelfde rente voor sparen als voor lenen.