H1 grammatica pv samengestelde zinnen hoofd- en bijzinnen voegwoorden

Hoofdstuk 1 grammatica
Wat moet je kunnen en kennen? 
- Je weet wat een samengestelde zin is.
- Je kunt een samengestelde zin herkennen.
- Je kunt zelf een samengestelde zin maken.
- Je weet wat een hoofdzin is.
- Je weet wat een bijzin is.
- Je kunt het verschil tussen een hoofd- en bijzin benoemen.
- Je kunt zelf een hoofd- en bijzin maken.
- Je weet wat voegwoorden zijn.
- Je kunt voegwoorden herkennen in een tekst.
- Je kunt zelf op juiste wijze voegwoorden toepassen in een zin of in een tekst.


1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 3

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Hoofdstuk 1 grammatica
Wat moet je kunnen en kennen? 
- Je weet wat een samengestelde zin is.
- Je kunt een samengestelde zin herkennen.
- Je kunt zelf een samengestelde zin maken.
- Je weet wat een hoofdzin is.
- Je weet wat een bijzin is.
- Je kunt het verschil tussen een hoofd- en bijzin benoemen.
- Je kunt zelf een hoofd- en bijzin maken.
- Je weet wat voegwoorden zijn.
- Je kunt voegwoorden herkennen in een tekst.
- Je kunt zelf op juiste wijze voegwoorden toepassen in een zin of in een tekst.


Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Vidéo

Enkelvoudige zin
- Een enkelvoudige zin heeft maar 1 persoonsvorm (pv)
- Je vindt de pv door de zin in een andere tijd te zetten.

vb. Jeroen loopt naar huis.

Jeroen liep naar huis.
Het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm.

Slide 3 - Diapositive

Wat is de pv in de volgende zin?
Hij sloeg de spijker op de kop.

Slide 4 - Question ouverte

Wat is de pv in de volgende zin?
Na de voorstelling bleven we nog even hangen.

Slide 5 - Question ouverte

Wat is de pv in de volgende zin?
FC Twente zal wel landskampioen willen worden.

Slide 6 - Question ouverte

Samengestelde zin
- In een samengestelde zin staan altijd 2 of meer pv's.
- Zet de zin in een andere tijd en je vindt alle pv's.

vb.
Jeroen bakt een pizza, terwijl Babet een tosti eet.
Jeroen bakte een pizza, terwijl Babet een tosti at.

Slide 7 - Diapositive

Hoofdzin
Wat is een hoofdzin?
- Een zin waarbij het onderwerp en de persoonsvorm naast elkaar staan en je er ook niets tussen kunt zetten.
- Iedere zin heeft een hoofdzin.
- Je kunt in een samengestelde zin ook twee keer een hoofdzin krijgen. (of zelfs wel drie keer)

Slide 8 - Diapositive

Ff oefenen
Zet de zin in een andere tijd en tel de pv's.
vb.
Ik ga naar de stad.
Ik ging naar de stad.
Er zit maar 1 pv in, dus is het een hoofdzin.

Slide 9 - Diapositive

Hoeveel pv's tel je in de volgende zin?
Ik ga naar de stad en ik koop een nieuwe tas.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 10 - Quiz

Hoeveel pv's tel je in de volgende zin?
Ik heb een nieuwe tas nodig, omdat mijn oude kapot is gegaan.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 11 - Quiz

Hoeveel pv's tel je in de volgende zin?
Morgen hoef ik nog niet naar school.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 12 - Quiz

Hoeveel pv's tel je in de volgende zin?
Zal ik mijn huiswerk door jou laten maken?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 13 - Quiz

Bijzin
Hoe herken je een bijzin?
- Een bijzin heeft altijd een hoofdzin nodig.
- In een bijzin staan het onderwerp en de persoonsvorm niet naast elkaar.
- Als ze wel naast elkaar staan, kun je er het woordje "niet" tussen zetten.
- Een zin kan meerdere bijzinnen hebben, maar er moet dan ook een hoofdzin zijn.

Slide 14 - Diapositive

Ff oefenen
De volgende 5 dia's bevatten oefenvragen.
Noteer voor jezelf even hoeveel je er goed had.
Dit vul je in op de laatste pagina.

Slide 15 - Diapositive

Ik ga naar de stad en ik koop een nieuwe tas.
A
hoofdzin + hoofdzin
B
hoofdzin + bijzin
C
bijzin + hoofdzin
D
bijzin + bijzin

Slide 16 - Quiz

Of de mooiste tas afgeprijsd is, moet ik nog gaan onderzoeken.
A
hoofdzin + hoofdzin
B
hoofdzin + bijzin
C
bijzin + hoofdzin
D
bijzin + bijzin

Slide 17 - Quiz

Ik heb al online gezocht naar een tas, maar ik heb geen tas gevonden.
A
hoofdzin + hoofdzin
B
hoofdzin + bijzin
C
bijzin + hoofdzin
D
bijzin + bijzin

Slide 18 - Quiz

Ik heb een nieuwe tas nodig, omdat mijn oude kapot is gegaan.
A
hoofdzin + hoofdzin
B
hoofdzin + bijzin
C
bijzin + hoofdzin
D
bijzin + bijzin

Slide 19 - Quiz

Vandaag ga ik een nieuwe tas kopen, omdat de tas in de aanbieding is.
A
hoofdzin + hoofdzin
B
hoofdzin + bijzin
C
bijzin + hoofdzin
D
bijzin + bijzin

Slide 20 - Quiz

Hoeveel vragen had je goed?
A
1 of 2 Vraag de docent om extra uitleg
B
3 Oei, waar heb je moeite mee? Vraag de docent om extra opdrachten.
C
4 Prima, goed gedaan
D
Alle 5 Hang de vlag uit. Jij beheerst dit goed.

Slide 21 - Quiz

Voegwoorden
Wat zijn voegwoorden?
- Voegwoorden voegen twee zinnen of twee woorden aan elkaar.
vb.
Het is mooi weer, maar straks gaat het regenen.
Zin 1: Het is mooi weer        Zin 2: Straks gaat het regenen   De zinnen worden door "maar" gevoegd.
vb.
We eten patat en een kroket.
Patat .... een kroket worden gevoegd door "en"

- Er zijn heel veel verschillende voegwoorden.
- Voor een voegwoord zet je een komma, behalve bij het voegwoordje "en". 
- Hierna volgt een saai filmpje, maar het is wel duidelijk.

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Vidéo

Wat is het voegwoord in deze zin?
Ik ga met de fiets, want het is mooi weer.

Slide 24 - Question ouverte

Wat is het voegwoord in deze zin?
Het is droog, dus we kunnen buiten voetballen.

Slide 25 - Question ouverte

Wat is het voegwoord in deze zin?
Bart en Anne zijn aan het zoenen.

Slide 26 - Question ouverte

Wat is het voegwoord in deze zin?
Wil je koffie of thee?

Slide 27 - Question ouverte