Personalpronomen Nominativ / Akkusativ / Dativ

das Personalpronomen
1 / 36
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 36 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

das Personalpronomen

Slide 1 - Diapositive

Lernziele

de vormen van het persoonlijk voornaamwoord herhalen
het persoonlijk voornaamwoord toepassen
persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord?

Slide 2 - Diapositive

    Vul een persoonlijk voornaamwoord in op het streepje.

  1. Ist deine Schwester morgen zu Hause? – Ja, ______ ist zu Hause.
  2. Wo ist ihr Fahrrad? – Ich glaube, ______ steht im Keller.
  3. Hast du den Film gesehen? – Ja, ich habe ______ gestern gesehen.
  4. Wo ist Karoline geblieben? Hast du etwas von ______ gehört?
  5. Der Vater kaufte ein Buch für (haar)______ .
  6. Ich habe (jullie) ______ doch geschrieben, dass (jullie) ______ (ons) ______          morgen nicht besuchen könnt.
 

Übung
timer
3:30

Slide 3 - Diapositive

Vervang het zelfstandig naamwoord door een 
persoonlijk voornaamwoord.
Let goed op de naamval! (voorzetsel? ontleden?)

Slide 4 - Diapositive

Ist deine Schwester morgen zu Hause? –
Ja, ______ ist zu Hause.

Slide 5 - Question ouverte

Wo ist ihr Fahrrad? –
Ich glaube, ______ steht im Keller.

Slide 6 - Question ouverte

Hast du den Film gesehen? –
Ja, ich habe ______ gestern gesehen..

Slide 7 - Question ouverte

Wo ist Petra geblieben?
Hast du etwas von ______ gehört?

Slide 8 - Question ouverte

Der Vater kaufte ein Buch für (haar)______ .

Slide 9 - Question ouverte

Vertaal het voorzetsel en zet het juiste persoonlijk voornaamwoord erachter.
Gebruik je Spickzettel!

Slide 10 - Diapositive

Wer ist (na u) an der Reihe?

Slide 11 - Question ouverte

Mach dir keine Sorgen (om mij).

Slide 12 - Question ouverte

(Tegen haar) hast du keine Chance.

Slide 13 - Question ouverte

Wann hast du dich (met hem) verabredet(=afgesproken)?

Slide 14 - Question ouverte

Wir beginnen das Treffen nicht (zonder u).

Slide 15 - Question ouverte

Das Treffen kann doch (bij mij) stattfinden(=plaatsvinden)?

Slide 16 - Question ouverte

Ich komme nach der Geburtstagsfeier
gleich (naar hen).

Slide 17 - Question ouverte

persoonlijk of bezittelijk?

Weißt du wo meine Brille ist? Ich kann sie nicht finden.

Heb je je pen meegenomen? 
Hast du deinen Stift mitgebracht? 

Slide 18 - Diapositive

persoonlijk of bezittelijk?
persoonlijk voornaamwoord: 
  • verwijst naar een persoon óf                 
  • vervangt een zelfstandig naamwoord
  • heeft drie vaste vormen ( ich - mir - mich )
bezittelijk voornaamwoord:
  • geeft aan dat iets van iemand is/bij iemand hoort
  • ein-groep --> kan een uitgang achter komen

Slide 19 - Diapositive

mir
A
persoonlijk
B
bezittelijk

Slide 20 - Quiz

euch
A
persoonlijk
B
bezittelijk

Slide 21 - Quiz

unser
A
persoonlijk
B
bezittelijk

Slide 22 - Quiz

ihr
A
persoonlijk
B
bezittelijk

Slide 23 - Quiz

Ihr
A
persoonlijk
B
bezittelijk

Slide 24 - Quiz

Ihnen
A
persoonlijk
B
bezittelijk

Slide 25 - Quiz

uns
A
persoonlijk
B
bezittelijk

Slide 26 - Quiz

Lernziel 1
Ik kan de juiste vorm van het persoonlijk voornaamwoord invullen
met behulp van ontleden.
😒🙁😐🙂😃

Slide 27 - Sondage

Lernziel 2
Ik kan een zelfstandig naamwoord vervangen door het juiste persoonlijk voornaamwoord.
😒🙁😐🙂😃

Slide 28 - Sondage

Lernziel 3
Ik herken de voorzetsels en kan opzoeken welke naamval erbij hoort.
😒🙁😐🙂😃

Slide 29 - Sondage

Lernziel 4
Ik weet het verschil tussen een persoonlijk en een bezittelijk voornaamwoord.
😒🙁😐🙂😃

Slide 30 - Sondage

Slide 31 - Diapositive

Slide 32 - Diapositive

Slide 33 - Diapositive

Slide 34 - Diapositive

Slide 35 - Diapositive

Slide 36 - Diapositive