Exit-Ticket Grammatik Kapitel 2

Exit-Ticket Verben Kapitel 2
1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 20 min

Éléments de cette leçon

Exit-Ticket Verben Kapitel 2

Slide 1 - Diapositive

Hoe werkt het?
  • In totaal zijn er 20 vragen.
  • Iedere vraag levert 1 punt op.
  • De test begint met een aantal meerkeuzevragen.
  • Soms zijn er meerdere antwoorden goed. 
  • Daarna komen de open vragen. 
  • Daar moet je het juiste antwoord zelf typen.
  • Voor deze test krijg je een G, V of O. Deze komt in Somtoday.

Slide 2 - Diapositive

Doel van deze test: Alle seinen op groen!

Slide 3 - Diapositive

Let op
De antwoorden die je moet typen zijn hoofdlettergevoelig. Denk dus goed  of een woord met hoofdletter of met kleine letter moet. LessonUp is spijkerhard: fout is fout! Denk erom dat dit gevolgen heeft voor je G, V of O.

Slide 4 - Diapositive

u/ü - a/ä - o/ö - ß
Je moet je toetsenbord van je i-pad op "Duits" instellen. Dat is handig voor het schrijven van de Umlaut en woorden met een ß.

Als je je toetsenbord nog niet hebt ingesteld, doe het dan nu.

Slide 5 - Diapositive

Hiermee bevestig ik dat ik deze toets serieus en zonder boek maak :-)
A
Ja
B
Nee

Slide 6 - Quiz

Hoe maak ik de stam van een werkwoord?
A
Door het werkwoord in tweeën te delen
B
Door "-en" toe te voegen
C
Door "-en" eraf te halen
D
Door de ik-vorm te maken

Slide 7 - Quiz

Klaar voor de start...

Slide 8 - Diapositive

Welches Wort hilft bei den regelmäßigen schwachen Verben?
(goed lezen!)
A
feesttent
B
feestenten
C
feesttenten
D
feesttentje

Slide 9 - Quiz

"haben" und "sein" sind
A
regelmäßige Verben
B
Modalverben
C
unregelmäßige Verben
D
starke Verben

Slide 10 - Quiz

Welche Verben sind Modalverben?
(meerdere antwoorden mogelijk)
A
wollen
B
fahren
C
sprechen
D
müssen

Slide 11 - Quiz

Was ist besonders bei dem Modalverb? (2 Dinge)
A
"Ich" und "er,es,sie" hebben een e-uitgang
B
"Ich" und "er,es,sie" hebben geen uitgang
C
alle klinkers veranderen bij alle personen
D
Meervoud (wir, ihr, Sie/sie) is regelmatig

Slide 12 - Quiz

Vertaal in het Duits:
Ik moet beter leren!
A
Ich müss besser lernen.
B
Ich muss besser lernen.
C
Ich must besser lernen.
D
Ich musse besser lernen.

Slide 13 - Quiz

Vertaal in het Duits:
Wat wil je?
A
Was wilst du?
B
Was wollst du?
C
Was willt du?
D
Was willst du?

Slide 14 - Quiz

jij rijdt
A
du fahrst
B
du farhst
C
du fährst
D
du färhst

Slide 15 - Quiz

hij spreekt
A
er sprecht
B
er spricht
C
er spriecht

Slide 16 - Quiz

jullie lezen
A
sie lesen
B
Sie lesen
C
ihr lest
D
ihr liest

Slide 17 - Quiz

u slaapt
A
sie schlaft
B
sie schläft
C
sie schlafen
D
Sie schlafen

Slide 18 - Quiz

Vertaal in het Duits: jullie moeten

Slide 19 - Question ouverte

Vertaal: zij willen

Slide 20 - Question ouverte

Vertaal: jij houdt van
(gebruik een vorm van "mögen)

Slide 21 - Question ouverte

Das ____ mein Freund.

Slide 22 - Question ouverte

Mein Freund _______ Tim.

Slide 23 - Question ouverte

Tim _____ am Wochenende frei.

Slide 24 - Question ouverte

Am Samstag ________ er ein Buch.

Slide 25 - Question ouverte

Er (moet) _______ auch noch Hausaufgaben machen.

Slide 26 - Question ouverte

Aber das (wil) __________ er nicht.

Slide 27 - Question ouverte

Sluit nog niet af!
Er komt nog één vraag.

Slide 28 - Diapositive

Ik denk dat mijn sein nu wél op groen staat.
0100

Slide 29 - Sondage

Slide 30 - Diapositive