Medicatie 1

Medicatie 1
1 / 51
suivant
Slide 1: Diapositive
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 2

Cette leçon contient 51 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 4 vidéos.

Éléments de cette leçon

Medicatie 1

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Agenda
Theorie en verwerkingsopdracht 

Slide 2 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 3 - Vidéo

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 4 - Vidéo

Cet élément n'a pas d'instructions

Welke medicijn(en) heb jij gebruikt en waar hoort het bij?
Causale/symptomatisch/substitutie?

Slide 5 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat staat er allemaal op het etiket?

Slide 6 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 7 - Lien

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is de stofnaam van dit medicijn?

Slide 8 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 9 - Vidéo

Cet élément n'a pas d'instructions

Tips voor medicijngebruik
https://youtu.be/mz5G-rshVGo

Slide 10 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Medicatie gebruiken

Slide 11 - Carte mentale

Cet élément n'a pas d'instructions

Toedieningswijzen
  • Enteraal (oraal, rectaal, sublinguaal)
  • Parenteraal (transdermaal, injectie)
  • Lokaal (oog-/oor druppels,  inhalatie)

Slide 12 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 13 - Lien

Cet élément n'a pas d'instructions

Opdracht op Thieme
Boek: PBGHZ
Thema 10.31
Vragen 1-4

Slide 14 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Afronding
Hoe vonden jullie de les?

Slide 15 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

                                Basiskennis 
                                                    medicatie
Welkom

Slide 16 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het doel van medicatie?

Slide 17 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Doel van medicijnen
- preventief/profylactisch
- curatief/causaal
- symptomatisch (placebo)
- substitutie
- diagnostisch

Slide 18 - Diapositive

Preventief/profylactisch = voorkomen van een ziekte (bijv. vaccinatie of middelen tegen wagenziekte)

curatief /causaal= bestrijden van de oorzaak dus behandeling (antibiotica keelontsteking)

symptomatisch= symptomen aanpakken bijv. ontstekingsremmende pijnstilling 

substitutie = aanvullen van tekorten (bijv. testosteron of insuline)

diagnostisch= om een diagnose te kunnen stellen bijv. radio actieve vloeistof bij een pet scan





bijv. corona
vaccin
bijv.
paracetamol
Voorkomen van ziekte
Verminderen van klachten door suggestie
Bestrijden of verzachten van de gevolgen van een ziekte
Bestrijden van de oorzaak van een ziekte
profylactische werking
causale werking
symptoom-
bestrijding
Placebo
bijv. antibiotica

Slide 19 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Meer uitleg

Slide 20 - Diapositive

Tabletten, dragees en capsules kunnen zo gemaakt zijn dat de werkzame stof niet in de maag, maar pas in de dunne darm vrijkomt. Hierdoor kan het maagzuur het medicijn niet aantasten.
Deze medicijnen mogen nooit gekauwd, gebroken of gemalen worden.

Zetpillen bestaan uit een gemakkelijk smeltende stof waarin de geneesmiddelen zijn verwerkt. Het geneesmiddel wordt via de slijmvlieswand van de darmen snel in het bloed opgenomen.


Vormen van medicijnen

Slide 21 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Naamgeving medicatie
chemische naam = nauwkeurige beschrijving van de atomen die de stof bevat 
(Para-acetylaminofenol)

stofnaam of generieke naam = beschrijving van de stof(fen) die in het medicijn zitten (paracetamol) onder deze naam herkennen wij vaak de werking van het medicijn

merknaam = fantasienaam verzonnen 
door fabrikant

Slide 22 - Diapositive

® betekent
dat het een geregistreerd handelsmerk is en dat
niemand anders die naam mag gebruiken
Hoeveel verschillende namen ken je of kun je vinden van paracetamol?

Slide 23 - Carte mentale

Cet élément n'a pas d'instructions

Toedieningswegen
- enteraal = 
via het maag-darmstelsel -> meestal algemene werking (systematisch)

- parenteraal 
= via injectie/infuus of door difussie-> systematische of lokale werking

-topisch = 
via de huid en alleen lokaal/plaatselijk
 


Slide 24 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Toedieningswegen
- oraal 
-rectaal
- sublinguaal
- injectie (subcutaan, intraveneus, intramusculair, intra-articulair, intra cardiaal, intralumbaal en epiduraal)
- inhalatie
- transdermaal
-vaginaal


Slide 25 - Diapositive

oraal = via de mond 

rectaal = via de anus

sublinguaal = onder de tong (hartproblemen, epilepsie)

transdermaal = via pleister (lokale toediening maar soms systemische werking denk maar aan nicotine pleister)

inhalatie = tracheaal via luchtpijp of nasaal via neus (astma) soms lokaal soms systematisch

vaginaal = via de vagina (anti schimmel)




Risico's medicijngebruik
  • Bijwerkingen
  • Cumulatie---->
  • Interactie
  • Verslaving
  • Gewenning/tolerantie

Slide 26 - Diapositive

Bijwerkingen:
Niet gewenste en schadelijke effecten van een geneesmiddel
waarvan de gebruikelijke dosering is gegeven

Cumulatie: Wanneer het middel te vaak
wordt gegeven is de vorige
dosis nog niet voldoende
uitgescheiden en stijgt de
plasmaconcentratie
vootdurend. Dan ontstaat
ophoping of cumulatie van
het geneesmiddel tot
toxische of zelfs lethale
dosis

interactie:
Een wisselwerking tussen medicijnen die tot verandering in de werking en bijwerkingen kunnen leiden

gewenning: Je lichaam went aan het medicijn en je hebt een steeds hogere dosis nodig om hetzelfde effect te ervaren.



Een waarschuwing dat dit medicijn  invloed heeft op o.a. je concentratie.

Dit staat vaak op een antibioticakuur

Maagsapresistente tabletten, tabletten met gereguleerde afgifte en tabletten met een vieze smaak hebben iets gemeen, wat?

Een aerosol in een geneesmiddel dat je altijd moet ... voor gebruik.

Geneesmiddelen kunnen blijven hangen in de slokdarm, welke waarschuwingssticker hoort er bij?

Slide 27 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Contra-indicatie
Een reden om het medicijn NIET te gebruiken omdat het medicijn een aandoening of ziekte verergert.
absoluut = absoluut niet geven

relatief = oppassen bij het geven

Slide 28 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Medicatieproces
  1. Voorschrijven medicatie door arts op recept (3 maanden geldig)
  2. Klaarmaken en afleveren medicatie door apotheek
  3. afspraken maken met de cliënt over verantwoording
  4. uitzetten van medicatie
  5. aanreiken van medicatie
  6. inname van medicatie door cliënt
  7. registreren en aftekenen van medicatie
  8. Signaleren en rapporteren van (bij)werkingen
  9. Evaluatie van de behandeling
  10. overdracht van medicatie bij verhuizing van de cliënt

Taken Helpende

Slide 29 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Bewaren van medicatie

Slide 30 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Altijd in originele verpakking
< Baxter 

Slide 31 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Controleren van medicatie
Bijsluiter
Regel van 5

Slide 32 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Bijsluiter
  • Samenstelling
  • Indicatie: waar wordt het middel voor gegeven?
  • Werking
  • Dosering *
  • Bijwerkingen
  • Gebruik tijdens zwangerschap
  • Wijze van inname
  • Waarschuwingen 
  • Werkzame stof en hulp/vulstoffen
Alles moet benoemd worden op bijsluiter i.v.m.
overgevoeligheid
CBG

Slide 33 - Diapositive

waarschuwingen
Met welke geneesmiddelen gaat het middel
niet goed samen
• Niet innemen met melk, grapefruitsap…

• Wanneer kun je het beter niet innemen
(contra-indicatie)

hulpzame stoffen of vulstoffen
bijvoorbeeld zetmeel
dosering
Normdosering= standaarddosis/ gebruikelijk dosis bij volwassenen

Doseringsinterval= tijd die zit tussen inname van de verschillende doseringen van het geneesmiddel
–> Instellen tot een evenwichtssituatie “steady state”


Slide 34 - Diapositive

Bij pijnmedicatie bouw je met de juiste dosering een goede concentratie aan pijnstilling op. De zogeheten 'spiegel'.

Extra aandacht is nodig bij oudere zorgvrager omdat:

– vaak lever/nieren minder goed werken
– veel verschillende medicijnen worden gebruikt die elkaars
werking kunnen beinvloeden (interactie)
– veel ziekten naast elkaar, wat eventuele bijwerkingen soms
kan maskeren
– vaak orthostatische hypotensie bij bloeddrukverlagende
medicijnen (val risico!)
– soms therapie-ontrouw
(door vergeetachtigheid, slechtziendheid, problemen met
inname (o.a. inhalatie))

Slide 35 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat check je bij het geven van medicatie?

Slide 36 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Juiste tijd
Juiste persoon
Juiste medicijn
Juiste dosering
Juiste toedieningswijze

Slide 37 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Tips medicatieveiligheid
  • Voel je je bekwaam in voorbehouden en risicovolle handelingen?
  • Wees je bewust van de risico’s in het medicatieproces
  • Noteer afspraken over medicatie toedienen in het zorgplan
  • Als zorgmedewerker heb je een signalerende functie
  • Zorg voor een duidelijke toedienlijst en actueel medicatieoverzicht

Slide 38 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

  • Let op dat de medicijnen goed bewaard worden
  • Zorg ervoor dat je ongestoord kunt werken met medicatie
  • Dubbele controle van risicovolle medicijnen is voor de veiligheid van de cliënt
  • Meld altijd medicatiefouten

Slide 39 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 40 - Vidéo

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is een contra-indicatie?
A
een reden om een medicijn te geven
B
een reden om het medicijn NIET te geven
C
verslaving
D
giftige hoeveelheid

Slide 41 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Een dragee is...
A
een zetpil
B
een tablet met een suikerlaagje
C
een soort injectie
D
een bruistablet

Slide 42 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat wordt verstaan onder cumulatie van medicijnen?
A
te veel medicijnen
B
ophoping van medicijnen
C
afhankelijkheid
D
steeds meer nodig voor dezelfde werking

Slide 43 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat zijn bijwerkingen van medicijnen?
A
ophoping van medicijnen in het lichaam
B
de invloed van de medicijnen op elkaars werking
C
steeds meer nodig voor dezelfde werking
D
een ongewenste reactie bij een normaal gebruik

Slide 44 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

welke medicatiefouten worden er veel gemaakt?
(meerdere antwoorden mogelijk)
A
Te laat gegeven
B
Verkeerde cliënt
C
Te hoge of lage doseringen
D
Verkeerde combinaties

Slide 45 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wie heeft de bevoegdheid om medicatie uit te schrijven?
A
De arts
B
De verpleegkundige
C
De verzorgende
D
De apotheek

Slide 46 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat doe je als eerste als er een medicatiefout is gemaakt?
A
Melden bij leidinggevende
B
MIC invullen
C
Huisarts/arts raadplegen
D
Onderzoeken waarom het fout gegaan is

Slide 47 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

De reden waarom iemand een medicijn voorgeschreven krijgt noemen we een:
A
contra-indicatie
B
indicatie

Slide 48 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Voorbeeld van een symptoombestrijder is ......
A
Antibiotica
B
Hormonen
C
Pijnstiller
D
Maagmiddel

Slide 49 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Medicatie die oraal of rectaal wordt ingenomen noemen we een ....... toediening
A
Enterale
B
Parenterale

Slide 50 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Oraal betekent..
A
medicijnen via de anus
B
medicijnen via de huid
C
medicijnen via een injectie
D
medicijnen via de mond

Slide 51 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions