Grammatica 2 mavo/havo blok 2 bijwoordelijke bepaling en herhaling

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Herhaling persoonsvorm

Het werkwoord dat verandert als je het getal of de tijd van de zin verandert.

Voorbeelden:

Hij heeft zijn fiets op school laten staan.

De jongen is zijn boeken vergeten.

De persoonsvorm is altijd een...

1. lidwoord
2. zelfstandig naamwoord
3. werkwoord
4. voorzetsel

Wat is de persoonsvorm?
Vorige week was Sara nog op vakantie.

Herhaling werkwoordelijk gezegde

Persoonsvorm + alle andere werkwoorden in de zin

Voorbeelden: 

Hij heeft zijn fiets op school laten staan.

De jongen is zijn boeken vergeten.

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

1. het eerste werkwoord van een zin
2. alle werkwoorden van een zin
3. het laatste werkwoord van een zin
4. de persoonsvorm en het onderwerp samen

Benoem het wwg:
De school had het gebouw ingericht op Corona.

Herhaling onderwerp

Wie of wat + wwg? 

Getalproef

Voorbeelden: 

Hij heeft zijn fiets op school laten staan.

De jongen is zijn boeken vergeten.

Wat is het onderwerp?

Ik leer het onderwerp te vinden.

1. Ik
2. leer
3. het onderwerp
4. vinden

Benoem het onderwerp:
Gisteren heeft Susan de folders rondgebracht.

Herhaling lijdend voorwerp

Wie of wat + gezegde + onderwerp?

Voorbeelden: 

Hij heeft zijn fiets op school laten staan.

De jongen is zijn boeken vergeten. 

Wat is het lijdend voorwerp in de zin:

"Ik kan het lijdend voorwerp uit een zin halen."

1. Ik
2. kan
3. het lijdend voorwerp
4. een zin

Benoem het lijdend voorwerp:
Gisteren heeft Susan de folders rondgebracht.

Herhaling meewerkend voorwerp

Aan wie/voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?

Benoem eerst bovenstaande onderdelen.

Voorbeelden:

De docent vertelt een verhaal over Peru aan de klas.

Jinte showde Dave haar nieuwste spijkerbroek.

Neem je die spullen mee voor mij?

Een zinsdeel dat met voor begint, is niet altijd een meewerkend voorwerp.

Voor mij l(geen MV) loopt een man met een hond.

Het meewerkend voorwerp is altijd een 'wie'.

1. ja
2. nee

Wat is het meewerkend voorwerp?

Zij heeft het ons toch verteld.

1. zij
2. heeft
3. ons
4. toch

Benoem het meewerkend voorwerp:
Boris liet Dave zijn nieuwe rugtas zien.

Bijwoordelijke bepaling

Geeft aan wanneer, waar, hoe of waarom iets gebeurt.

Waar, wanneer, waardoor, waarmee, waarnaar, hoe, hoeveel?

Voorbeelden (benoem eerst de andere zinsdelen.)

Linde bewaarde haar dagboek onder haar bed.

Met een grote boog spuugt het kind het fruithapje uit.

Bijwoordelijke bepaling (vervolg)

- als de vraagwoorden waar, wanneer, waardoor, waarmee enz.  aparte zinsdelen zijn, dan zijn dat ook bijwoordelijke bepalingen.

- zinsdelen die je gemakkelijk kunt weglaten, zoals: ook, wel, niet, toch zijn ook bijwoordelijke bepalingen.

- als er geen lijdend voorwerp of meewerkend voorwerp in de zin staat, kunnen er wel één of meer bijwoordelijke bepalingen in de zin staan.

Benoem de bijwoordelijke bepaling:
De meiden spraken in de vakantie veel samen af.

Wat is de bijwoordelijke bepaling?

Vandaag hebben we de bijwoordelijke bepaling behandeld.

1. Vandaag
2. we
3. de bijwoordelijke bepaling
4. hebben behandeld