VWO 3 hoofdstuk 3 herhaling

1 / 44
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 44 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Kruis de spaarmotieven aan.
A
Sparen voor een doel
B
Sparen voor rente
C
Sparen voor geld
D
Sparen uit voorzorg

Slide 2 - Quiz

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Richard heeft € 4.000,- op zijn spaarrekening staan en de rente is 5%. Ga uit van samengestelde interest.
Hoeveel staat er op zijn spaarrekening na 4 jaar?

A
€ 4.600
B
€ 4.631
C
€ 4.800
D
€ 4.862

Slide 6 - Quiz

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Wat is een voorbeeld van vrijwillig sparen voor je oude dag?
A
AOW
B
Pensioen
C
Lijfrenteverzekering

Slide 10 - Quiz

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

Wanneer is er geen sprake van een schenking?
A
Bij een vrijwillige overdracht.
B
Bij een verplichte betaling.
C
Bij een gift aan familieleden.
D
Bij een schenking van vastgoed.

Slide 14 - Quiz

Wat betekent de algemene vrijstelling bij een schenking?
A
Groep mensen die geen belasting over een schenking betaalt
B
Groep mensen die geen schenking mag doen
C
Het deel waar je geen belasting over betaalt

Slide 15 - Quiz

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Diapositive

Wat is het belangrijkste verschil tussen de oude regeling van gemeenschap van goederen en de nieuwe Wet Beperkte gemeenschap van goederen?
A
Bij de oude regeling zijn alle bezittingen en schulden automatisch gemeenschappelijk, terwijl bij de nieuwe wet alleen datgene wat tijdens het huwelijk wordt verworven gemeenschappelijk is.
B
Er is geen verschil tussen de oude regeling en de nieuwe wet.
C
Bij de oude regeling zijn alleen inkomsten gemeenschappelijk, terwijl bij de nieuwe wet ook persoonlijke bezittingen worden gedeeld.

Slide 18 - Quiz

Slide 19 - Diapositive

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Diapositive

wat is een ZZPer?
A
Iemand met bedrijf met medewerkers
B
Iemand met een bedrijf zonder medewerkers

Slide 22 - Quiz

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Diapositive

Heeft een VOF rechtspersoonlijkheid
A
Ja
B
Nee

Slide 25 - Quiz

Een voordeel van een VOF is...
timer
0:10
A
... dat je niet verantwoordelijk bent met je privévermogen
B
... dat het bedrijf doorgaat als één van de eigenaren ziek is
C
... dat je meestal minder vermogen kunt inbrengen dan bij een eenmanszaak
D
... dat je als enige de leiding hebt over het bedrijf

Slide 26 - Quiz

Slide 27 - Diapositive

Loodgietersbedrijf Jansen en Zonen BV. Waarom liever een BV dan een vof?
A
Dan hebben ze aandelen
B
Dan zijn ze niet prive aansprakelijk
C
Het is goedkoper
D
Geen inkomstenbelasting

Slide 28 - Quiz

Slide 29 - Diapositive

Welke rechtsvormen moeten een jaarrekening opstellen?
A
Eenmanszaak
B
Eenmanszaak en VOF
C
BV en NV
D
Alle rechtvormen

Slide 30 - Quiz

Bij een BV of een NV
A
zijn de eigenaren de aandeelhouders
B
hoeven de eigenaren geen leiding te geven aan de onderneming
C
benoemen en ontslaan de eigenaren de leiding van de onderneming
D
A, B en C zijn juist

Slide 31 - Quiz

Slide 32 - Diapositive

Slide 33 - Diapositive

Een commerciële organisatie heeft als doel
A
streven naar winst
B
zoveel mogelijk mensen te laten werken
C
hulpverlening en milieubescherming
D
milieubescherming

Slide 34 - Quiz

ING Bank is een ..
A
Commerciële organisatie
B
Niet-commerciële organisatie

Slide 35 - Quiz

Slide 36 - Diapositive

De Voedselbank is een ..
A
Commerciële organisatie
B
Niet-commerciële organisatie

Slide 37 - Quiz

Slide 38 - Diapositive

De taken van een manager bestaan niet uit
A
beslissingen nemen
B
opdrachten uitvoeren
C
prestaties controleren
D
samenwerken

Slide 39 - Quiz


Wat is een organigram?
A
Een soort van salaris
B
Een verdeling van de taken binnen een bedrijf.
C
Hierop zie je wat iedereen verdient.
D
De doelen van een bedrijf

Slide 40 - Quiz

Slide 41 - Diapositive

Een organigram wordt gebruikt om inzichtelijk te maken hoe een organisatie is georganiseerd
A
waar
B
niet waar

Slide 42 - Quiz

Welke indelingen zijn er voor een organigram van een bedrijf?
A
op basis van functies
B
op basis van producten
C
op basis van markten
D
op basis van geografie

Slide 43 - Quiz

Aan de slag

-> Maak online de test jezelf van elke paragraaf.

Klaar? Maak de oefentoets.

Slide 44 - Diapositive