Aanspreken/roepen, naam (👍 gaat goed)
Op tijd/te laat komen (👎 ruimte voor verbetering)
Kletsen/drukte in de klas (👎 ruimte voor verbetering)
Laptops, telefoons, games (👎 ruimte voor verbetering)
Eten/drinken (👍 gaat goed)
Klas verlaten (👍 gaat goed)