2 vwo - chapitre 2 - voca H, verbe pouvoir, so

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Bonjour!

Vandaag:

Herhalen: phrases-clés bron D

uitleg: bron H ontkenningen

PROGRAMME

• vocabulaire H + phrases-clés 
• Bron G werkwoord 'pouvoir'
• SO

Wat betekent:
Le corps de l'homme fonctionne rapidement si on dors au moins 7 heures par nuit.

Wat betekent:
le cerveau
le coeur
le corps

Wat betekent:
Je ne peux rien voir car c'est la nuit. Les chats par contre, peuvent voir dans la nuit.

Wat betekent:
Quelle est la différence entre la vitesse des chats et des chiens?

LE VERBE: POUVOIR (BRON G)

Wat betekent 'pouvoir' ?

Pouvoir betekent = kunnen/mogen

Maman, je peux avoir un PS5?

Mama, mag ik een PS5?

Mon petit frère peut marcher!

Mijn kleine broertje kan lopen!

Ma mère ne peut pas aller au rendez-vous.

Mijn moeder kan niet naar de afspraak.

Is het werkwoord 'pouvoir' een regelmatig of onregelmatig werkwoord?

1. c'est un verbe régulier
2. c'est un verbe irrégulier

Pouvoir is een onregelmatig werkwoord. Er is geen vaste stam wat je als basis kunt gebruiken. Het werkwoord verandert.

Dat betekent dat je deze goed moet stampen in je hoofd. Dat kan door bijvoorbeeld:

• opschrijven
• schematiseren
• flashcards maken
• quizlet

Je gaat het werkwoord 'pouvoir' leren vervoegen in 2 werkwoordstijden. Welke 2 tijden?

Waaraan herken je een werkwoord in de passé composé?

Wat is het voltooid deelwoord van het werkwoord 'pouvoir'?

Welk hulpwerkwoord gebruiken we in de passé composé voor het werkwoord 'pouvoir'?

1. être
2. avoir

In welke werkwoordstijd is het werkwoord 'pouvoir' vervoegd?
j'ai pu
tu as pu
il/elle/on a pu
nous avons pu
vous avez pu
ils ont pu

1. le présent
2. le passé composé

In welke werkwoordstijd is het werkwoord 'venir' vervoegd?
je peux
tu peux
il/elle/on peut
nous pouvons
vous pouvez
ils/elles peuvent

1. le présent
2. le passé composé

Présent 

Je peux

Tu peux

Il/elle/on peut

Nous pouvons

Vous pouvez

Ils/elles peuvent

Passé composé

J'ai pu

Tu as pu

Il/elle/on a venu(e)

Nous avons pu

Vous avez pu

Ils/elles ont pu

pouvoir

Ik kan/mag (présent)

1. je peut
2. je peux
3. j'ai pu
4. tu peux

pouvoir

wij kunnen/mogen (présent)

1. nous pouvons
2. vous pouvez
3. nous avons pu
4. vous avez pu

Ik heb gekund/gemogen
(passé composé)

1. je peux
2. tu peux
3. j'ai pu
4. tu as pu

Wij hebben gekund/gemogen (passé composé)

1. nous avons pu
2. vous avez pu
3. nous pouvons
4. nous avons eu

tu ...... (pouvoir, présent)

1. peux
2. peut
3. pouvons
4. peuvent

nous ...... (pouvoir, présent)

1. peuvent
2. pouvons
3. pouvez
4. peut

ils ...... (pouvoir, présent)

1. peut
2. peuvent
3. pouvons
4. peux

je ...... (pouvoir, présent)

1. peut
2. peux
3. peuvent
4. pouvez

Volgende week hebben we slechts 1 les. Waar zou je nog extra uitleg over willen òf meer mee willen oefenen?

SO FRANS

Je gaat een mini samenvatting maken van hoofdstuk 2. In deze samenvatting leg je de grammatica uit en schrijf je de phrases clés uit, je geeft aan op welke blz. de woorden staan die je moet leren. Je voegt je bestand toe en ik kan dit dan beoordelen als SO cijfer