Schrijven 10 Voor de toets
1 / 28
La durée de la leçon est: 60 minÉléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Diapositive
Slide 3 - Diapositive
Slide 4 - Diapositive
Slide 5 - Diapositive
Slide 6 - Diapositive
Slide 7 - Diapositive
Slide 8 - Diapositive
Slide 9 - Diapositive
Slide 10 - Diapositive
Slide 11 - Diapositive
Slide 12 - Diapositive
Hoe vind je de persoonsvorm in een zin? Er zijn meerdere antwoorden mogelijk
A
Het is het 1e woord in de zin
B
Maak de zin vragend
C
Zet de zin in een andere tijd
D
Het woord naast de persoon
Slide 13 - Quiz
Wat is de persoonsvorm in de zin:
Ons vliegtuig landt een uur later dan gepland.
Ons vliegtuig landt een uur later dan gepland.
A
Ons vliegtuig
B
landt
C
een uur later
D
gepland
Slide 14 - Quiz
Wat is de persoonsvorm in de zin:
Mijn ouders wachten in de aankomsthal.
Mijn ouders wachten in de aankomsthal.
A
Mijn ouders
B
wachten
C
in
D
de aankomsthal
Slide 15 - Quiz
Wat is de persoonsvorm in de zin:
De fysiotherapeut masseert de benen van de voetballers.
De fysiotherapeut masseert de benen van de voetballers.
A
De fysiotherapeut
B
masseert
C
de benen
D
voetballers
Slide 16 - Quiz
Wat is de persoonsvorm in de zin:
Na de wedstrijd rustten de voetballers uit.
Na de wedstrijd rustten de voetballers uit.
A
Na de wedstrijd
B
rustten
C
de voetballers
Slide 17 - Quiz
Hoe schrijf je het werkwoord in de verleden tijd?
Hij (rekenen) het bedrag uit.
Hij (rekenen) het bedrag uit.
Slide 18 - Question ouverte
Hoe schrijf je het werkwoord in de verleden tijd?
Ik (koken) pasta.
Ik (koken) pasta.
Slide 19 - Question ouverte
Schrijf het woord op de juiste manier:
pasen
pasen
Slide 20 - Question ouverte
Schrijf het woord op de juiste manier:
paasei
paasei
Slide 21 - Question ouverte
de film soldaat van oranje
Slide 22 - Question ouverte
in de noordzee
Slide 23 - Question ouverte
Welke tip heb je vaak
van mij gekregen?
van mij gekregen?
