8.3 Muziekinstrumenten

8.2 Geluid horen


Waar komt dit water vandaan?   3.1 soorten water
1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
NaskMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

8.2 Geluid horen


Waar komt dit water vandaan?   3.1 soorten water

Slide 1 - Diapositive

Wat gaan we deze les doen?
Herhalen 8.3 Muziekinstrumenten

Leerdoelen van deze les

Introductie, instructie en controle vragen over de les;

Vragen maken die horen bij de les.
Klaar=> maak test jezelf


Slide 2 - Diapositive

Wat gaat als eerste trillen als
geluid je oor bereikt?
A
de gehoorbeentjes
B
de hersenen
C
de oorschelp
D
het trommelvlies

Slide 3 - Quiz

Wat heb je NIET nodig om geluid
te horen?
A
geluidsbron
B
klankkast
C
een tussenstof
D
je oren

Slide 4 - Quiz

De conus in een luidspreker trilt.
De conus is een dun of dik vel.

Slide 5 - Question ouverte

leerdoelen:
8.3.1 Je kunt voorbeelden noemen van snaarinstrumenten.
8.3.2 Je kunt uitleggen met welke snaren je lage en hoge tonen krijgt.
8.3.3 Je kunt uitleggen hoe je een snaarinstrument stemt.
8.3.4 Je kunt uitleggen wat de frequentie is.
8.3.5 Je kunt het verband benoemen tussen de frequentie en de hoogte van de toon.
8.3.6 Je kunt het frequentiebereik van mensen benoemen.
Introductie
Met je mond en je stembanden kun je heel veel tonen maken. Van laag tot hoog. Muziek is geluid met verschillende tonen.

Slide 6 - Diapositive

Leerdoelen
8.3.1 Je kunt voorbeelden noemen van snaarinstrumenten.
8.3.2 Je kunt uitleggen met welke snaren je lage en hoge tonen krijgt.
TOONHOOGTE

Er zijn veel verschillende muziekinstrumenten. Bijvoorbeeld een gitaar, een drumstel en een fluit. Sommige instrumenten hebben snaren. Een harp, een contrabas en een piano hebben snaren. Een instrument met snaren noem je een snaarinstrument. Zie de afbeelding hieronder:





Slide 7 - Diapositive

Leerdoelen
8.3.1 Je kunt voorbeelden noemen van snaarinstrumenten.
8.3.2 Je kunt uitleggen met welke snaren je lage en hoge tonen krijgt.
TOONHOOGTE


Als je de snaren van een snaarinstrument laat trillen, maken ze geluid. De snaren zitten vast aan een klankkast. Daardoor wordt het geluid harder en kun je het goed horen. Sommige instrumenten hebben heel veel snaren, zoals de piano en de harp. Andere instrumenten hebben weinig snaren, zoals de gitaar en de contrabas.




Slide 8 - Diapositive

Leerdoelen
8.3.1 Je kunt voorbeelden noemen van snaarinstrumenten.
8.3.2 Je kunt uitleggen met welke snaren je lage en hoge tonen krijgt.
TOONHOOGTE

Niet alle snaren zijn even lang. Bij de harp kun je dat goed zien. De lange snaren maken lage tonen. De korte snaren maken hoge tonen. Ook zijn niet alle snaren even dik. De dikke snaren maken lage tonen. De dunne snaren maken hoge tonen. Een bas heeft lange, dikke snaren. Daarom maakt een bas alleen lage tonen. De snaren van een viool zijn kort en dun. Dus een viool maakt hoge tonen.




Slide 9 - Diapositive

Een gitaar is een snaarinstrument.

Schrijf nog 5 andere snaarinstrumenten op.

Slide 10 - Question ouverte

Leerdoelen
8.3.3 Je kunt uitleggen hoe je een snaarinstrument stemt.
EEN SNAARINSTRUMENT STEMMEN

Snaren kun je spannen. Spannen betekent: de snaren strakker 
aantrekken. Meestal gaat dat met een schroef op 
het instrument.

Een strakke snaar geeft een hoge toon. Maak je de snaar losser, dan wordt de toon lager. Op die manier kun je het instrument stemmen. 
De tonen klinken dan weer zuiver.

Slide 11 - Diapositive

Leerdoelen
8.3.3 Je kunt uitleggen hoe je een snaarinstrument stemt.
In afbeelding 3 houdt een gitarist een stemvork op de gitaar. Een stemvork geeft altijd dezelfde toon. De gitarist luistert naar de toon van de stemvork en naar de toon van de gitaar. Op die manier hoort hij of de toon van de gitaar goed is. Als de toon te laag is, moet hij de snaar strakker maken. De toon wordt dan hoger. Als de toon te hoog is, moet hij de snaar losser maken. 
Bij de goede toon is de snaar precies strak genoeg. 

Slide 12 - Diapositive

Leerdoelen
8.3.3 Je kunt uitleggen hoe je een snaarinstrument stemt.
Als je een stemvork gebruikt, moet je heel goed kunnen horen (afbeelding 4). Veel mensen gebruiken daarom liever een digitaal stemapparaat (afbeelding 5). Dat apparaat ‘luistert’ naar de toon. Op het scherm zie je of de toon goed is.

Slide 13 - Diapositive

Je duwt op een toets van een piano. De toets slaat een dunne snaar aan.

Het geluid dat uit de piano komt, is dan...
A
hoog
B
laag

Slide 14 - Quiz

Leerdoelen
8.3.4 Je kunt uitleggen wat de frequentie is.
8.3.5 Je kunt het verband benoemen tussen de frequentie en de hoogte van de toon.
FREQUENTIE


Een dunne, strak gespannen snaar trilt heel snel. Je hoort een hoge toon. Draai je de snaar losser, dan trilt de snaar langzamer. Je hoort dan een lagere toon. De snelheid waarmee de snaar op en neer trilt, noem je de frequentie
(zeg: fre-kwen-tsie). De frequentie is het aantal trillingen per seconde. Hoe sneller de trilling, hoe groter de frequentie.

Slide 15 - Diapositive

Leerdoelen
8.3.4 Je kunt uitleggen wat de frequentie is.
8.3.5 Je kunt het verband benoemen tussen de frequentie en de hoogte van de toon.
FREQUENTIE

Hoe groter de frequentie, hoe hoger de toon is. Hoe kleiner de frequentie, hoe lager de toon is.
Bij 1 trilling per seconde zeg je: de frequentie is 1 hertz. Dus 1 hertz = 1 trilling per seconde.
Bij 10 trillingen per seconde is de frequentie 10 hertz. Je kunt het woord hertz afkorten met Hz. Je schrijft dan: de frequentie is 10 Hz.


Slide 16 - Diapositive

De frequentie is het aantal trillingen per ....

A
seconde
B
minuut
C
uur

Slide 17 - Quiz

Leerdoelen
8.3.6 Je kunt het frequentiebereik van mensen benoemen.
JE OREN HOREN NIET ALLES


Als een geluidsbron weinig trillingen in een seconde maakt, dan kun je het geluid niet horen. Geluid hoor je pas als er meer dan 20 trillingen per seconde zijn. De frequentie moet dus groter zijn dan 20 Hz.
Als de trillingen van geluid te snel zijn, kun je het geluid ook niet horen. Je hoort geluid tot 20 000 trillingen per seconde. De frequentie moet dus kleiner zijn dan 20 000 Hz.

Slide 18 - Diapositive

Leerdoelen
8.3.6 Je kunt het frequentiebereik van mensen benoemen.
JE OREN HOREN NIET ALLES


Mensen horen geluid tussen de 20 en 20 000 Hz. Dit is het frequentiebereik van het gehoor van mensen. Als je ouder wordt, ga je minder goed horen. Vooral hoge tonen kun je dan minder goed horen. Iemand van 70 jaar hoort tonen boven de14 000 Hz vaak niet meer.

Slide 19 - Diapositive

Welke trillingen kun je horen?
Tussen de...
A
trillingen kleiner dan 20 Hz
B
trillingen tussen de 20 Hz en 20 000Hz
C
trillingen groter dan 20 000 Hz

Slide 20 - Quiz

Onthouden:

Slide 21 - Diapositive

Aan het werk! NOVA
Wat? 8.3 muziekinstrumenten
Opdracht 1 t/m 17
De P-opdrachten hebben we samen gedaan.
Waar? In Magister naar leermiddelen Nova Nask. 
Hoe? Als het bord op rood staat werk je alleen en in stilte.
Als het bord op groen staat mag je fluisterend overleggen met je buurman. 
Heb je vragen? Steek je hand op en ik kom bij je. 
Klaar? Kijk het dan na!

timer
1:00

Slide 22 - Diapositive


Schrijf drie dingen op die je deze les hebt geleerd.
Dit is een open vraag.

Slide 23 - Question ouverte


Stel een vraag over iets wat je 
nog niet zo goed hebt begrepen.
Dit is een open vraag.

Slide 24 - Question ouverte