2 basis - 1.7 deel 1

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k, g, t
• Leerjaar 2

Welkom 2B!

Start de LessonUp op!

We gaan aan de slag met 1.6

Pak je schrift en een pen

In deze paragraaf leer je:

• hoe je de persoonsvorm vindt;

• hoe je een zin verdeelt in zinsdelen;

• hoe je het werkwoordelijk gezegde vindt;

• hoe je het onderwerp vindt;

• hoe je het lijdend voorwerp vindt.

De persoonsvorm is ALTIJD een:

1. Zelfstandig naamwoord
2. Persoon
3. Werkwoord
4. Lijdend voorwerp

Persoonsvorm, zo kun je hem vinden:

Persoonsvorm

• De zin vragend te maken.
  Het eerste woord is de persoonsvorm.

Ik mag mijn jas aantrekken. 

• De zin in een andere tijd te zetten. 
  Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.

Jullie werken hard tijdens de les.

De persoonsvorm is altijd een werkwoord.

Wat is de persoonsvorm in die zin?

1. De persoonsvorm
2. is
3. altijd
4. een werkwoord

Wie (of wat) + PV =

1. Lijdend voorwerp (lv)
2. Onderwerp (ow)
3. Persoonsvorm (pv)
4. Meewerkend voorwerp (mv)

Onderwerp

• Iedere zin heeft een onderwerp.
  
• De pv en het onderwerp horen bij elkaar.
  
• Zonder de pv kun je het onderwerp niet vinden
  

Wie doet er iets in de zin?

Wat de Persoonsvorm in de zin?

Ik leer het onderwerp te vinden.

1. Ik
2. leer
3. het onderwerp
4. vinden

Wat is het onderwerp?

Ik leer het onderwerp te vinden.

1. Ik
2. leer
3. het onderwerp
4. vinden

Wat is het onderwerp in de zin?

Als onderwerp kozen ze pooldieren.

1. Onderwerp
2. Pooldieren
3. Kozen
4. Ze

Werkwoordelijk gezegde

Werkwoordelijk gezegde

Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden in een zin. 

De persoonsvorm hoort altijd bij het werkwoordelijk gezegde. 

Aan de slag!

Maak opdracht

Klaar?

Aan de slag met 1.7

Maken

Opdracht 1 t/m 9

Inhalen

test jezelf 1.3 

1.5 opdracht 1 t/m 3 + 7 + 16 + 17

test jezelf 1.5