5a. Waarschijnlijk wel. Door de lockdown kon je niet uitgaan en niet in winkels shoppen. Je bent misschien meer online gaan kopen.
b. 1 Bijvoorbeeld: Je koopt minder speelgoed of snoep, je geeft meer uit aan computerspullen, aan make-up, tijdschriften.
2 Bijvoorbeeld: Je koopt minder of geen vlees of alleen vlees van de biologische slager.
Slide 12 - Diapositive
vrg 5c. Meer aan secundaire behoeften. Op een bepaald moment heb je in al je primaire behoeften voorzien en heb je geld over dat je aan leuke dingen of luxe producten gaat besteden.
vrg 6. 1. thuis films kijken 2. vakantie in Nederland 3. eten thuis laten bezorgen
vrg. 7. Personeel - Prijs/ promotie - promotie
Slide 13 - Diapositive
doelgroep
groep consumenten voor wie een product of boodschap bestemd is.
Jongeren zijn vaak belangrijk, want:
veel geld te besteden
invloed op wat thuis wordt gekocht
klant van de toekomst, blijven trouw
makkelijk over te halen iets te kopen
Slide 14 - Diapositive
Duurzaam consumeren
rekening houden met mens & milieu bij jouw aankopen
Maatschappelijke kosten
Nadelen voor de maatschappij door productie&consumptie
bijv. geluidsoverlast, afval, waterverontreiniging, etc.
Maken: opdracht 8 t/m 13, in duo's, fluisterend overleg.
Slide 15 - Diapositive
Planning
maken: opdr. 8 tm 13 van par. 1.1 (10 min)
bespreken: 8 tm 13 (10 min)
theorie 1.2 (10 min)
maken opdrachten 1.2: 1 t/m 10 (15 min)
donderdag in de les: par. 1.3 maken / eind van de week 1.1 t/m 1.3 af
b. Dat kan als bepaalde verplichte uitgaven hoger worden (bijvoorbeeld een hogere premie voor de zorgverzekering of hogere gemeentelijke heffingen).
5.
€ 23.000 + 4% € 23.000 × 1,04 = € 23.920
€ 1.250 + 6,5% € 1.250 × 1,065 = € 1.331,25
€ 3.940 – 3% € 3.940 × 0,97 = € 3.821,80
€ 15.000 – 8,5% € 15.000 × 0,915 = € 13.725
Slide 24 - Diapositive
6 a De daling van het besteedbaar inkomen is (in procenten) meer dan 12,5%. De verplichte betalingen blijven hetzelfde en vormen in verhouding een groter deel. Hierdoor blijft er in verhouding een kleiner deel over om vrij te besteden.
b € 900.000 × 0,875 = € 787.500
c € 900.000 × 0,125 × 24 = € 2.700.000 of € 2,7 miljoen
Slide 25 - Diapositive
Verschil in inkomen
verschillen in inkomen kan komen door:
- opleiding
- ervaring
- verantwoordelijkheid
- zwaar, onaangenaam of risicovol werk
- vraag naar & aanbod van een bepaald beroep
modaal inkomen
het inkomen wat het meest voorkomt, zo'n € 2.250 per maand
minimum inkomen:
in de buurt van het sociaal minimum (= wat je nodig hebt om te leven)
Slide 26 - Diapositive
opdracht 7, 8 en 9 en 10
7. zie sheet hiervoor
8a. hij is er goed in (aanbod van goede voetballers is klein, vraag is groter)
2 a Voordeel: duurzame kleding belast het milieu minder, gaat langer mee.
Nadeel: duurzame kleding is meestal duurder.
b Voordeel: niet-duurzame kleding is goedkoper.
Nadeel: niet-duurzame kleding is gemaakt van grondstoffen die het milieu belasten, gaan minder lang mee.
4 .a. je koopt ingrediënten (=geld) en je kookt daarvan een maaltijd (=tijd)
b. je hebt meer geld nodig
c. zelfvoorziening, dus bijv. een eigen moestuin
Slide 31 - Diapositive
5. a. je hebt 'tijd' nodig, dit is schaars omdat je bijv. ook naar school moet
b. zon, strand, zuurstof
7. 1. Ja, want hij kan nog steeds niet alles kopen, want sommige dingen zijn niet te koop en misschien heeft hij tijd te kort
2. Ja, want hij moet bijv. kiezen voor produceren van de elektrische auto's of produceren van nog meer duurzame auto's.
9. 1e en 3e
Slide 32 - Diapositive
10. a. eigen antwoord, bijv. met meer geld kun je in meer behoeftes voorzien
b. je kunt dan vaker op vakantie, waardoor je je relaxter en gelukkiger gaat voelen
c. we gaan dan meer vliegen, dat is slecht voor het milieu. Er is meer fijnstof, wat slecht is voor je gezondheid.
Slide 33 - Diapositive
Welkom
Slide 34 - Diapositive
Welkom bij economie
- boek, schrift, rekenmachine en pen op tafel
- telefoon uit zicht
Slide 35 - Diapositive
Planning
Deze week:
par. 1.4
oefentoets
2.1 starten
Eind van lesuur 1: opdrachten 1.4: 1 - 6 af + nagekeken
Eind van lesuur 2: opdrachten par. 1.4 geheel af + nagekeken
Slide 36 - Diapositive
1.4 Help, de prijzen stijgen!
lesdoelen:
• Je kunt oorzaken van inflatie noemen.
• Je kunt het cpi en de inflatie berekenen.
Je kunt uitleggen wat de gevolgen van inflatie zijn
je kunt uitleggen hoe lonen en prijzen elkaar beïnvloeden
Slide 37 - Diapositive
koopkracht & inflatie
inflatie:
algemene stijging van de prijzen
kan ontstaan door:
vraag is groter dan het aanbod
kosten van bedrijven stijgen (bijv. loonkosten)
stijging van de prijs van ingevoerde grondstoffen of producten
hogere belastingen (bijv. hoger btw-tarief)
deflatie:
algemene daling van de prijzen
Slide 38 - Diapositive
maken: opdr. 1, 2 en 3
1. a. huishoudens waarin 2 personen beide een inkomen hebben
b. 2x modaal + modaal (dus één iemand verdient 2x het modale inkomen, en 1 iemand verdient modaal)
2.a. Nee, want elk jaar is er inflatie (dus geen deflatie).
b. 2019, want daar was de hoogste inflatie.
3. a. als de prijs van ingevoerde grondstoffen of producten stijgt. Invoering = import, uit het buitenland.
b. meer vraag naar producten, hogere loonkosten (meer welvaart = hogere lonen).
Slide 39 - Diapositive
Vraag 4 en 5: het consumentenprijsindexcijfer
Slide 40 - Diapositive
ConsumentenPrijsIndexcijfer (cpi)
CBS (Centraal Bureau voor Statistiek)
verzamelt informatie over allerlei economische onderwerpen, bijv. prijsstijgingen
-> met die gegevens berekenen ze ook het consumentenprijsindexcijfer
-> een cpi van 102 laat bijvoorbeeld zien dat de prijzen van alle producten gemiddeld met 2% gestegen zijn, waarbij rekening is gehouden met verschillende wegingen (=wegingsfactor)
Berekenen:
1. Vermenigvuldig van elke productgroep het prijsindexcijfer met de wegingsfactor
2. Tel alle uitkomsten daarvan bij elkaar op
3. Deel dit totaal door het totaal van alle wegingsfactoren (meestal 100)
Oefenen: klassikaal vraag 4 en 5
Slide 41 - Diapositive
Maken: opdracht 6
Slide 42 - Diapositive
Gevolgen van inflatie
Nominale verandering
je loonsverhoging (of verlaging) in procenten zonder rekening te houden met inflatie
reële verandering
je koopkracht-verandering, dus de verandering van je inkomen in verhouding met de inflatie
bijv. je krijgt 3% loonsverhoging, en de inflatie is 2%. Dit betekent 1% reële verandering.
geldontwaarding
geld wordt minder waard
komt door inflatie, want voor € 1 kun je minder kopen als de prijzen hoger worden
Slide 43 - Diapositive
prijscompensatie & loon-prijsspiraal
prijscompensatie
evenveel (%) loonsverhoging krijgen als dat er inflatie is
-> je koopkracht blijft gelijk
loon-prijsspiraal
door hogere lonen gaan de kosten bij bedrijven omhoog. Die hogere kosten willen ze terugverdienen door hogere prijzen te vragen (-> inflatie -> loonsverhoging -> etc.)
vicieuze cirkel van loonstijgingen en prijsstijgingen
Slide 44 - Diapositive
maken: vraag 7 tm 11
in duo's, zachtjes overleg
7a. modaal + 1/2 modaal met kinderen
b. 1. de reële stijging was 2.2% (reële verandering = koopkrachtverandering)
9. Duitsland, daar dalen de prijzen (terwijl België en Nederland stijgen), dat zal voor de meeste stijging van de vraag verwachten
Slide 45 - Diapositive
vraag 10 en 11
10. a. 2014 en 1019 (daar stegen de prijzen meer dan de lonen)
b. 2017 (prijzen even veel gestegen als de lonen)
c. 2020 (grootste verschil tussen loonstijging en prijsstijging)
11. door het verlagen van de loonbelasting, stijgt het netto-inkomen (zonder dat het bruto-inkomen stijgt). Hierdoor hoeft er minder prijscompensatie door de werkgevers gegeven te worden, en zijn er dus ook geen prijsstijgingen nodig om extra kosten te compenseren.
Wij gebruiken cookies om jouw gebruikerservaring te verbeteren en persoonlijke content aan te bieden. Door gebruik te maken van LessonUp ga je akkoord met ons cookiebeleid.