Continuación unidad 4

En el restaurante 
1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
SpaansMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

Éléments de cette leçon

En el restaurante 

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Vidéo

¿Qué es?una...

Slide 3 - Question ouverte

¿Qué es?

Slide 4 - Question ouverte

¿Qué es? una copa de ...

Slide 5 - Question ouverte

El tapeo: de bar en bar
Warm-up!
¿Qué tapas nombran en el audio?



Escucha y escribe las letras de los dibujos mencionados. 

Slide 6 - Diapositive

El tapeo
Respuestas




Escucha y escribe las letras de los dibujos mencionados. 

Slide 7 - Diapositive

Gustar (4.07)
lekker/leuk vinden, houden van

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Gustar betekent = leuk vinden of houden van (bevallen).
Hoewel het een werkwoord is op -AR, is het anders dan de andere werkwoorden!

El verbo gustar
GUSTA
GUSTAN
en
Wat je leuk vindt is:
  • Enkelvoud
  • Werkwoord(en)
Wat je leuk vindt is:
  • Meervoud
Voorbeelden:
Me gusta el gato.
Ik vind de kat leuk.

Me gustan los perros
Ik vind de honden leuk

Me gusta hablar español 
Ik vind Spaans spreken leuk.




Meestal gebruik je alleen:

Slide 10 - Diapositive

Gustar
Me gusta la música latina 
Me gusta escuchar música
Me gustan las canciones de
Shakira 

Slide 11 - Diapositive

Het Spaanse werkwoord gustar is nooit alleen. Het werkwoord gustar geeft aan wat je leukt vindt. En daar voor komt altijd een meewerkend voorwerp, die geeft aan wie iets leuk vindt. 

Let op je gebruikt altijd een lidwoord (el/la/los/las), in het Nederlands doe je dat niet altijd.
Voorbeeld: Me gustan las pizzas > Ik hou van pizzas. 

Ik-vorm (yo) =    me gusta ...         +           me gustan ...
Jij-vorm (tú) =    te gusta ...           +            te gustan ...


El verbo gustar
Me gustan las patatas fritas.
¿Te gustan las patatas fritas?
VOORBEELD:
Ik hou van frietjes.
Hou jij van frietjes?

Slide 12 - Diapositive

gusta 
1.enkelvoud
2.werkwoord

gustan
1.meervoud

Slide 13 - Diapositive

Me gustan las manzanas.
Wie?
ik.
Wat? appels 
Hetgeen wat mij bevalt is meervoud (appels).

Slide 14 - Diapositive

Te gusta bailar. 
Wie?
Jij.
Wat? Dansen 
Hetgeen wat mij bevalt dansen (werkwoord)

Slide 15 - Diapositive

Me gusta el español.
Wie?
Ik.
Wat? Spaans 
Hetgeen wat mij bevalt is het Spaans. 
Vind je meerdere talen leuk? Me gustan el español y el alemán.

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Vidéo

Maak de juiste keuze:

* (A mí) me...………... el color rojo.


timer
0:15
A
gustan
B
gusta
C
gusto
D
gustas

Slide 18 - Quiz

Maak de juiste keuze:

(A Juan).........................gusta cantar.


timer
0:15
A
me
B
le
C
les
D
nos

Slide 19 - Quiz

Vul de juiste vorm in van 'gustar':

(a ti).............el deporte.
timer
0:15
A
te gusta
B
te gustas
C
te gustan
D
te gusto

Slide 20 - Quiz

gusta
gustan
bailar
los perros
inglés y portugués
fruta
la leche
jugar a videojuegos

Slide 21 - Question de remorquage

Wij houden van fruit.
A
Nos gusta la fruta
B
Nos gustan la fruta

Slide 22 - Quiz

¡¡Me gusta bailar!!

Slide 23 - Diapositive