Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.
La durée de la leçon est: 30 min
Éléments de cette leçon
Oefentoets
Slide 1 - Diapositive
somewhere
Slide 2 - Question ouverte
melt
Slide 3 - Question ouverte
uitvinding
Slide 4 - Question ouverte
kleven
Slide 5 - Question ouverte
Welk woord hoort niet in het rijtje? Leg je antwoord uit. at the back - at the front - last - next to
Slide 6 - Question ouverte
Vertaal het woord naar het Engels en schrijf met het woord een Engelse zin. Zorg dat de betekenis van het woord duidelijk wordt in je zin. Gebruik in je zin minimaal 7 woorden. voor
Slide 7 - Question ouverte
Maak de zinnen compleet. Gebruik ’s of ’. Are these women ... clothes?
Slide 8 - Question ouverte
Maak de zinnen compleet. Gebruik ’s of ’. Peter ... drawings are the best.
Slide 9 - Question ouverte
Maak de zinnen compleet. Gebruik ’s of ’. Are these the visitors ... drinks?
Slide 10 - Question ouverte
Vul de juiste woorden in. Kies uit: How – What – When – Where – Which - Who – Why. .... can I help you?
Slide 11 - Question ouverte
Vul de juiste woorden in. Kies uit: How – What – When – Where – Which - Who – Why. .... is your birthday?
Slide 12 - Question ouverte
Vul de juiste woorden in. Kies uit: How – What – When – Where – Which - Who – Why. .... shirt shall I buy? Large or medium?
Slide 13 - Question ouverte
Maak bevestigende (+) en ontkennende (-) zinnen en vragen (?). Gebruik de present continuous. ? Tom / come / home
Slide 14 - Question ouverte
Maak bevestigende (+) en ontkennende (-) zinnen en vragen (?). Gebruik de present continuous. ? You/ wait / for the bus
Slide 15 - Question ouverte
Maak bevestigende (+) en ontkennende (-) zinnen en vragen (?). Gebruik de present continuous. + I / have / a good time
Slide 16 - Question ouverte
Vul in. Gebruik: this – that – these - those. Look at .... newspaper here.
Slide 17 - Question ouverte
Vul in. Gebruik: this – that – these - those. Amy, please take ... books and put them on the table.
Slide 18 - Question ouverte
Vul in. Gebruik: this – that – these - those. ... buildings over there are very old.
Slide 19 - Question ouverte
Vertaal de volgende zinnen naar het Engels. Dat meen je niet!
Slide 20 - Question ouverte
Vertaal de volgende zinnen naar het Engels. Een video is niet nodig.
Slide 21 - Question ouverte
Je wilt weten hoe de laptop werkt. Hoe vraag je dat?