25. eindtoetsen ea toetsen

BOUWSTEENTOETSEN

►Lynn: Bouwsteentoets 05 staat klaar. 

► Gerben, Gijs en Jan: Bouwsteentoets 06 staat klaar voor jou. 

► Famke: Bouwsteentoets 07 staat klaar in Taalblokken. 



1 / 36
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 36 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 120 min

Éléments de cette leçon

BOUWSTEENTOETSEN

►Lynn: Bouwsteentoets 05 staat klaar. 

► Gerben, Gijs en Jan: Bouwsteentoets 06 staat klaar voor jou. 

► Famke: Bouwsteentoets 07 staat klaar in Taalblokken. 



Slide 1 - Diapositive

EINDTOETS EN NULMETING

► Thijmen:  de nulmeting Spelling & Grammatica staat voor jou ingepland.

► Fabian en Aiden: de eindtoets van de bouwstenen staat voor je klaar. 

► Ilse: nulmeting Woordenschat

Slide 2 - Diapositive

EN IK DAN?

Guus: Bouwsteen 04
Nils en Stan gaan door met Bouwsteen 05
► Thijs, Henk en Gideon: Bouwsteen 06
► Wiesje gaat verder met Bouwsteen 08


Deadline Schrijfdossier: 25 mei. 

Slide 3 - Diapositive

BOUWSTEEN 5: TAALBLOKKEN
3F Voorbeeld & theorie, leesleer de theorie (pg 3) en maak alle opdrachten.
► Lezen en luisteren, maken: opgaven 1 t/m 17; 28 en 29; 32 t/m 47.
Schrijven, maken: 1 t/m 3.

Woordenschat: bouwsteen 5 Hoofd- en bijzaken
Tussentoets (niet oud)

Slide 4 - Diapositive

2. THEORIE BOUWSTEEN 05
Niet alle informatie in een geschreven of gesproken tekst is even belangrijk.

Onderscheiden/herkennen
►Hoofdzaken: deze  beantwoorden wie-, wat-, waar-, wanneer- en hoe-vragen over het onderwerp. Hoofdzaken geven dus antwoord op elk van die vragen.

►Bijzaken kan je weglaten, die geven extra informatie waar de tekst zonder kan. 
Voorbeelden en dergelijke. 

Kijk in je mailbox naar de mail met de vereisten van de bouwstenen en maak de vereisten van bouwsteen 05. 

Slide 5 - Diapositive

Het schrijfplan of bouwplan

Schrijfplan: wat doe je?
  • onderwerp en doelen vaststellen
  • hoofdzaken vaststellen
  • mindmap (of woordwolk) maken
  • bijzaken toevoegen

Slide 6 - Diapositive

3. BOUWSTEEN 6
LESDOELEN
- Je weet je het verschil tussen letterlijk en figuurlijk taalgebruik.
- Je kunt beide herkennen.
- Wat zijn het: spreekwoorden, gezegden en uitdrukkingen. 


Hierna een filmpje over Fred, koning van de spreekwoorden.

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Vidéo

Figuurlijk taalgebruik
  • Figuurlijk taalgebruik wordt ook wel beeldspraak genoemd. 
  • Spreekwoorden en gezegden zijn altijd figuurlijk. Je moet ze niet letterlijk opvatten. 


Slide 9 - Diapositive

Bij figuurlijk taalgebruik wordt er iets anders bedoeld dan dat er staat.


Wat wordt hier afgebeeld? →





Op de volgende slides quizzzvragen



Slide 10 - Diapositive

Ik heb er een hard hoofd in of ik dit jaar ga slagen voor mijn eindexamen.
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 11 - Quiz

Je moet goed in je oren knopen, dat je op tijd moet komen.
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 12 - Quiz

Ik heb een wond aan mijn hoofd.
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 13 - Quiz

Ik heb een zere keel.
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 14 - Quiz

Er kwam geen kip naar de gratis tennisles.
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 15 - Quiz

Mijn broer krijgt de baard in de keel.
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 16 - Quiz

Je raadt nooit wie ik gisteren tegen het lijf liep.
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 17 - Quiz

Op het examen Schrijven en ook Lezen en Luisteren, is het belangrijk dat je weet wanneer je met een feit en wanneer je met een mening te maken hebt.  Ken dit verschil dus goed!


LESDOELEN
- Je kunt feiten en meningen herkennen.
- Je kunt argumenten herkennen.
- Je kunt zelf feiten en meningen bedenken.

Slide 18 - Diapositive

FEIT
  • Uitspraak over iets wat waar of niet waar is 
  • Een feit kan je controleren.

Voorbeeld
'De helft van de zestienjarigen in Nederland krijgt 50 euro kleedgeld per maand.'

Slide 19 - Diapositive

MENING (standpunt)
  • Wat iemand ergens van vindt
  • Het is niet controleerbaar
  • Je kunt het ermee eens of oneens zijn

Voorbeeld
'Ik vind het goed dat jongeren kleedgeld krijgen'

Slide 20 - Diapositive

FEIT versus  MENING

Slide 21 - Diapositive

ARGUMENT (onderbouwing)
  • Een argument is een uitleg waarmee je een mening   verdedigt  of verklaart
  • Een argument wordt ingeleid door een signaalwoord, zoals   want, namelijk, omdat, doordat...

Voorbeeld: 'Ik vind het goed dat jongeren kleedgeld krijgen (mening/standpunt), want (signaalwoord) dan leren zij met geld omgaan (argument)'.

Slide 22 - Diapositive

Feit of mening?

'Hij rent heel snel'.
A
feit
B
mening

Slide 23 - Quiz

Feit of mening?

'Vandaag is het dinsdag'
A
feit
B
mening

Slide 24 - Quiz

Feit of mening?

'De bladeren zijn nat'
A
feit
B
mening

Slide 25 - Quiz

Feit of mening?

'Zwolle telt meer dan 130.000 inwoners'
A
feit
B
mening

Slide 26 - Quiz

Feit of mening?
'Koken is moeilijk'
A
feit
B
mening

Slide 27 - Quiz

Feit of mening?

'Nederland ligt in Europa'
A
feit
B
mening

Slide 28 - Quiz

Schrijf in één zin of woord een feit over jezelf

Slide 29 - Question ouverte

Schrijf in één woord een positieve mening over jezelf

Slide 30 - Question ouverte

Over de vorige vraag
Geef een feit over jezelf. Dat kan zijn: 
ik ben Nederlander;  ik heb kort haar; ik heb lang haar; kleur ogen, etc. 
→ Een feit is te controleren. 
→ 'Ik ben schrijver' is daarom niet juist als feit: je bent student en staat niet ingeschreven als schrijver in de Kamer van Koophandel. 

Geef een positieve mening over jezelf. Dat kan zijn:
ik ben: stoer / gezellig / cool / een dierenliefhebber / grappig
→ Dit kan allemaal kloppen, want het is jouw mening. 
→ 'Ik ben schrijver' kan dus hier staan, als mening over jezelf. 

Slide 31 - Diapositive

BOUWSTEEN 6: TAALBLOKKEN
3F Voorbeeld & theorie, leesleer de theorie (pg 3) en maak alle opdrachten.
► Lezen en luisteren, maken: opgaven 1 t/m 17; 28 en 29.
Schrijven, maken: opgaven 1 t/m 3; 7.

2F Voorbeeld & theorie, leesleer de theorie (pg 3) en maak alle opdrachten.
Lezen en luisteren, maken: opgaven 1 t/m 14; opgaven 22 en 23; opgaven 25 en 26; opgaven 35 t/m 38; opgaven 40 en 41; opgaven 43 t/m 48. 
Schrijven, maken: opgaven 1 t/m 5 en opgaven 12 t/m 14.

Beide: Woordenschat: bouwsteen 6 Argumenteren. Tussentoets (niet oud)

Slide 32 - Diapositive

BOUWSTEEN 7: TAALBLOKKEN
3F Voorbeeld & theorie, leesleer de theorie (pg 3) en maak alle opdrachten.
► Lezen en luisteren, maken: opgaven 11, 12, 14 t/m 16, 20 t/m 23, 26, 36 en 37, 52 t/m 56, 58 en 59
Schrijven, maken: opgaven 1 t/m 3.

2F Voorbeeld & theorie, leesleer de theorie (pg 3) en maak alle opdrachten.
Lezen en luisteren, maken: opgaven 1 t/m 9; 12; 15; 26 en 27; opgaven 32 (dit kan door niet naar het fragment te luisteren) 36 t/m 41 en opgaven 50, 52 t/m 54 en 59.
Schrijven, maken: opgaven 1 t/m 3 en opgaven 8 en 10 .
Beide niveaus: Woordenschat: bouwsteen 7 en tussentoets (niet oud) op niveau opl. maken. 

Slide 33 - Diapositive

BOUWSTEEN 8: TAALBLOKKEN
3F Voorbeeld & theorie, leesleer de theorie (pg 3) en maak alle opdrachten.
► Lezen en luisteren, maken: opgaven 1 t/m 7, 13, 15, 18 t/m 20, 29, 30, 44, 47, 52.
Schrijven, maken: opgaven 1, 2, 10 t/m 12.

2F Voorbeeld & theorie, leesleer de theorie (pg 3) en maak alle opdrachten.
Lezen en luisteren, maken: opgaven 1, 3, 7 t/m 9; 10 t/m 15; opgaven 28 t/m 32; 34 t/m 36; opgaven 45 en 46; 48 en 49 en opgaven 54 en 55.
Schrijven, maken: opgaven 1 t/m 5 en opgaven 9 t/m 12.

Beide: Woordenschat bouwsteen 8. Maak opgaven van Woordenschat tot je de lastige woorden en hun betekenis kent. Sluit af met de tussentoets (niet oud)

Slide 34 - Diapositive

BOUWSTEEN 6: TAALBLOKKEN
2F Voorbeeld & theorie, leesleer de theorie (pg 3) en maak alle opdrachten.
Lezen en luisteren, maken: opgaven 1 t/m 8; 15; opgaven 17 t/m 19; t/m 27; opgaven 32 t/m 34 en opgaven 56 en 57.
Schrijven, maken: opgaven 1 t/m 5 en opgaven 12 t/m 14.

Woordenschat: bouwsteen 6 Informatie en meningen. Maak opgaven van Woordenschat tot je de lastige woorden en hun betekenis kent.

Je sluit af met de tussentoets (niet oud).

Slide 35 - Diapositive

EINDE VAN DE LES

Slide 36 - Diapositive