GPL - 3HV - 9 januari

• Natuurkunde
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

GPL Natuurkunde

 Pak je spullen:

Samenvattend werkblad

s

t

F

s

F

t

F      t        m     v

: 3,6                         x60            x60  

x 3,6                         :60            :60  

x1000

:1000

Oefenvragen

4.1

v=​t​​s​​

​v⋅t​​s​​

(s,t)-diagram: een diagram van de afgelegde afstand. Uit de helling kan je de snelheid afleiden.

(v,t)-diagram: een diagram van de snelheid. Uit het oppervlakte onder de grafiek kan je de afgelegde afstand afleiden.

Bij een constante snelheid is de resulterende kracht nul: de meewerkende en tegenwerkende krachten zijn aan elkaar gelijk.

Mirjam gaat een stuk wandelen. Ze legt de wandeling van 4,7 km af in 55 minuten.
Bereken haar snelheid in meter per seconde.

Mirjam gaat een stuk wandelen. Ze legt de wandeling van 4,7 km af in 55 minuten.
Bereken haar snelheid in kilometer per uur.

4.2

​F⋅s​​W​​

Arbeid is de energie die nodig is om een kracht uit te oefenen over een bepaalde afstand.

Een kracht in de richting van de beweging levert positieve arbeid.

Een kracht tegen de richting van de beweging in levert negatieve arbeid.

W=F⋅s

Een sleepboot trek met een kracht van 30 kN een sleepboot 0,2 km door de haven.

Bereken hoeveel arbeid de sleepboot levert.

Een biljarter duwt met zijn keu met een kracht van 30 N tegen een biljartbal. De bal heeft hierna 4,0 J aan beweging energie.

Bereken afstand waarover de biljarter tegen de bal aan heeft gestoten.

4.3

Je kent de betekenis van de begrippen reactietijd, reactieafstand, stopafstand en remweg.

Je kent de betekenis van de begrippen botskracht en stopkracht.

Je kunt veiligheidsmaatregelen noemen om de botskracht en stopkracht te verkleinen.

Verlaagt botskracht

Verlaagst stopkracht

Heeft invloed op reactieafstand

Heeft invloed op remafstand

4.4

stoot=F⋅t

F⋅t=m⋅v

​F⋅t​​stoot​​

De combinatie van de kracht en de tijd waarin je die kracht uitoefent heet in de natuurkunde de stoot.

Een honkbalknuppel oefent gedurende 0,1 seconde een kracht van 200 N uit op een bal. Bereken de stoot.

Een stilstaande tennisbal (65 gram) krijgt gedurende 0,2 seconde een klap van 10 N. Bereken de snelheid van de bal na de slag.

Oefentoets

Op tafel:

Juist of onjuist

1 - onjuist

2- juist

3 - juist

4 - onjuist

1p per juist antwoord

Diagrammen

5a - constante snelheid

5b - constante snelheid

5c - vertraging

1p per juist antwoord

Reken om

6:   18 x 3,6 = 64,8 km/h

7:    18 / 3,6 = 5 m/s

1p per juist antwoord

De wandelaar

8: tussen 2 en 6 seconden

     tussen 8 en 10 seconden

     tussen 14 en 18 seconden

1p

De wandelaar

9: 

10: de wandelaar loopt terug/achteruit

v=​t​​s​​=​12​​6​​=0,5​s​​m​​

1p voor formule

1p voor antwoord en eenheid

1p

Noodstop

11: slecht opletten

       vermoeid zijn

       slecht zicht

       alcohol

4 goed = 2p

3 goed = 1p

Noodstop

12: 

13: Een fietser is lichter dan een auto.

14: 

s=​2​​1​​⋅v⋅t=​2​​1​​⋅5⋅1=2,5m

stoot=F⋅s=7⋅1=7Ns

1p voor formule

1p voor antwoord en eenheid

1p voor formule

1p voor antwoord en eenheid

2p