l'adjectif

Wat betekent het woord:" adjectif " in het Nederlands?

A
Bijvoeglijk naamwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord
D
bijwoord
1 / 13
suivant
Slide 1: Quiz
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 13 diapositives, avec quiz interactifs.

Éléments de cette leçon

Wat betekent het woord:" adjectif " in het Nederlands?

A
Bijvoeglijk naamwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord
D
bijwoord

Slide 1 - Quiz

Wat is de uitgang van het bijvoeglijk naamwoord,
mannelijk enkelvoud
A
e
B
s
C
-
D
es

Slide 2 - Quiz

Wat is de uitgang van het bijvoeglijk naamwoord,
mannelijk meervoud
A
s
B
niks
C
e
D
es

Slide 3 - Quiz

Wat is de uitgang van het bijvoeglijk naamwoord,
vrouwelijk meervoud
A
s
B
se
C
x
D
es

Slide 4 - Quiz

Wat is de uitgang van het bijvoeglijk naamwoord,
vrouwelijk enkelvoud
A
s
B
e
C
es
D
niks

Slide 5 - Quiz

De plaats van het bijvoeglijk naamwoord:
algemene regel
A
achter het zelfstandig nw of achter de pv
B
achter het zelfstandig nw of voor de pv

Slide 6 - Quiz

Vormen van het bijv. naamwoord. Wat hoort bij elkaar?
grand
grands
grande
grandes
mannelijke vorm

vrouwelijke vorm
mannelijk meervoud
vrouwelijk meervoud

Slide 7 - Question de remorquage

Choisis la bonne réponse?
une robe
A
une robe rougee
B
une rouge robe
C
une robe rouges
D
une robe rouge

Slide 8 - Quiz

Choisis la bonne réponse?
les bottes (vmv)
A
les bottes bleues
B
les bottes bleus
C
les bleues robes
D
les robes bleue

Slide 9 - Quiz

Choisis la bonne réponse?

Madame Martin est
A
français
B
françaises
C
française

Slide 10 - Quiz

Choisis la bonne réponse !
Les filles sont
A
sérieux
B
sérieuses
C
sérieuxes
D
sérieuxes

Slide 11 - Quiz

vieil
belle
joli
amoureuses
gentils
nouvelle
une école
un hôtel
le garçon
les filles
les garçons
une fille

Slide 12 - Question de remorquage

Choisis la bonne réponse :
beau : c'est un _____ homme ______
A
un beau homme
B
un bel homme
C
un homme beau
D
un homme bel

Slide 13 - Quiz