16-1-2024 je kunt het zelfstandig naamwoord vervangen door een persoonlijk voornaamwoord

Willkommen!
Kom rustig binnen;
Pak je spullen er alvast bij;
Wacht totdat de docent begint met de les.
1 / 10
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 10 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Willkommen!
Kom rustig binnen;
Pak je spullen er alvast bij;
Wacht totdat de docent begint met de les.

Slide 1 - Diapositive

der Unterrichtsplan



Hausaufgaben korrigieren: 

 Lektion 5:  2

Lektion 5: 6 t/m 8

Uitleg: het zelfstandig naamwoord vervangen door een persoonlijk voornaamwoord. 

Lektion 5: 9 t/m 13



















Slide 2 - Diapositive

die Lernziele:



- Je kunt het zelfstandig naamwoord door het juiste persoonlijk voornaamwoord vervangen


-Je kunt je een idee vormen van de inhoud van een tekst die visueel ondersteund wordt.




Slide 3 - Diapositive

Persoonlijk voornaamwoord
das Personalpronomen

Slide 4 - Carte mentale

Het zelfstandig naamwoord vervangen door een persoonlijk voornaamwoord
de =  der (m)  -->  er   Der Mann ist nett --> Er ist nett.

de =  die ( v)    --> sie  Die Frau ist krank --> Sie ist krank.

het = das (o)   --> es    Das Baby weint    --> Es weint. 

de = die (mv) --> sie   Die Kinder spielen Tennis. 
                                        Sie spielen Tennis. 
                                 

Slide 5 - Diapositive

Vervang het zelfstandig naamwoord door het juiste persoonlijk voornaamwoord.
Julia und Tom lachen. .............lachen.

Slide 6 - Question ouverte

Vervang het zelfstandig naamwoord door het juiste persoonlijk voornaamwoord.
Das Baby ist traurig ( = verdrietig). ......... weint.

Slide 7 - Question ouverte

Vervang het zelfstandig naamwoord door het juiste persoonlijk voornaamwoord.
Die Frau ist nett. ........ hilft mir immer.

Slide 8 - Question ouverte

Vervang het zelfstandig naamwoord door het juiste persoonlijk voornaamwoord.
Der Junge spielt. ........spielt Fußball.

Slide 9 - Question ouverte

Hausaufgaben: Lektion 5: 9 t/m 13

Slide 10 - Diapositive