Les 8 herhaling toets

• Economie
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 5

M7 H1 + H2 (deel 1)

Herhaalles

H1

Bestudeer vooraf H1, 

maak vervolgens de volgende opdrachten...

Onder welvaart verstaan we

1. de mate waarin bewoners van een land in hun behoeften kunnen voorzien
2. de situatie waarin ondernemingen de goederen maken die mensen willen kopen
3. de situatie waarin de armoede de wereld uit is
4. de situatie waarin iedereen een hoog inkomen heeft

Nationale rekeningen

Systematisch overzicht tussen economische sectoren. 

Wat komt er binnen en wat gaat eruit? 

particulier spaarsaldo bedraagt

1. 1
2. 9
3. 8
4. -1

Het particulier spaarsaldo is

1. 0
2. 6
3. 12
4. -1

Macro economische identiteiten

(uit je hoofd leren!)

• Gezinnen: Y = C + B + S 
• Bedrijven Y = C + I + O + E - M 
• Overheid: B - O 
• Particulier Spaarsaldo S - I 
• Nationaal Spaarsaldo S - I + B - O
• Uitvoersaldo E - M
• S - I + B - O = E - M 

Hoeveel besparen de gezinnen?

1. 0
2. 10
3. 35
4. 6

Met welke letter en/of lettercombinaties kun je het nationaal spaarsaldo aflezen?

1. c-d
2. g-i-j
3. i-j
4. g

Met welke letter en/of lettercombinatie kun je het particulier spaarsaldo aflezen?

1. c-d
2. C-a
3. g
4. i-j

Het nationaal spaarsaldo bedraagt

1. 1
2. 2
3. 0
4. 8

Heeft de overheid een tekort of een overschot?

1. tekort
2. overschot

Het nationaal spaarsaldo bedraagt

1. 0
2. 6
3. 12
4. -1

Met welk kenmerk meet je welvaart het beste?

1. BBP
2. BBP per hoofd
3. BRP
4. Aantal gebruiksgoederen per 1000 inwoners

Productie ondernemingen = 930
Afschrijvingen ondernemingen en overheid = 125
ambtenarensalarissen = 300
Totaal intermediair verbruik = 620

1. Bruto binnenlands product = 930
2. Bruto binnenlands product = 1.230
3. Netto binnenlands product = 1.105
4. Netto binnenlands product = 485

Nominale BBP met 4% gestegen en reële BBP met 2% gestegen.
De prijzen zijn

1. gestegen
2. gedaald
3. gelijk gebleven
4. kun je niets over zeggen

Het NBI staat voor

1. Netto buitenlands inkomen
2. Netto binnenlands inkomen

Primair inkomen is

1. besteedbaar inkomen
2. inkomen na belastingaftrek
3. inkomen wat je haalt uit productiefactoren
4. loon, rente, pacht, huur, winst en uitkering

Het verschil tussen BNP en NNP heeft betrekking op:

1. primaire inkomens uit het buitenland
2. Afschrijvingen van ondernemingen en overheid
3. het intermediair verbruik
4. het aandeel van de lonen in het nationaal inkomen

Een timmerbedrijf heeft een jaaromzet van € 4.750.000. Aan grondstoffen en materialen is € 1.200.000 betaald. De jaarlijkse energierekening bedraagt € 350.000 en aan een transportonderneming wordt jaarlijks € 250.000 betaald. Verder betaalt de onderneming jaarlijks € 1.650.000 aan lonen voor de werknemers en € 75.000 aan rente. Hoeveel bedraagt de toegevoegde waarde?

1. € 2.950.000
2. € 1.225.000
3. € 2.875.000
4. € 1.800.000

Een timmerbedrijf heeft een jaaromzet van € 4.750.000. Aan grondstoffen en materialen is € 1.200.000 betaald. De jaarlijkse energierekening bedraagt € 350.000 en aan een transportonderneming wordt jaarlijks € 250.000 betaald. Verder betaalt de onderneming jaarlijks € 1.650.000 aan lonen voor de werknemers en € 75.000 aan rente. Hoeveel bedraagt de beloning voor de productiefactoren (het primaire inkomen)?

1. € 2.950.000
2. € 1.225.000
3. € 2.875.000
4. € 1.800.000

Ik heb de volgende
vragen over H1:

H2 (deel 1)

Bestudeer vooraf H2 paragraaf 1 en 2,

maak vervolgens de volgende opdrachten...

In de economische kringloop geven gezinnen geld uit aan:

1. Consumptie, belasting en sparen
2. Consumptie en belasting
3. Consumptie, sparen en investeren
4. Consumptie, export en import

In de economische kringloop krijgen de gezinnen geld binnen door:

1. Y
2. I
3. E
4. M

De vergelijking voor gezinnen luidt:
Y = C + B + S

1. Juist
2. Onjuist

In de economische kringloop staat het symbool I voor de:

1. Import
2. Indirecte belastingen
3. Vervangings- investeringen
4. Uitbreidings- investeringen

Het saldo O-B stelt voor:

1. Nationaal spaarsaldo
2. Financieringstekort

Het saldo E-M stelt voor:

1. Overheidssaldo
2. Uitvoersaldo
3. Particulier spaarsaldo
4. Nationaal spaarsaldo

Op welke drie manieren kun je het bbp uitrekenen?

B

C

E

Bedrijven

Overheid

Gezinnen

17.20
Het verschil tussen NBP en Y heeft betrekking op

1. de afschrijvingen van ondernemingen en overheid
2. het intermediair verbruik
3. grensoverschrijdende beloningen voor productiefactoren
4. de toegevoegde waarde min het intermediair verbruik

Ik heb de volgende
vragen m.b.t. H2 deel 1