Zorg en ondersteuning les 9 proeftoets medicatie

 les 9 proeftoets medicatie
1 / 50
suivant
Slide 1: Diapositive
MedicatieMBOStudiejaar 2

Cette leçon contient 50 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

 les 9 proeftoets medicatie

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

De meest voorkomende bijwerkingen van psychofarmaca zijn
A
slaperigheid, gewichtstoename, droge mond, duizeligheid en misselijkheid
B
Vermoeidheid, gewichtsverlies, misselijkheid
C
geheugenverlies, duizeligheid, droge mond
D
Duizeligheid, misselijkheid, speekselvloed, gewichtstoename

Slide 2 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Als er 'Retard' op een medicijn etiket staat dan betekent dat:
A
dat de gebruiker beperkte geestelijke vermogens heeft
B
Dat je de medicijnen altijd mag malen
C
Dat wil voor de toediening niets zeggen
D
dat de werkzame stof niet in één keer vrijkomt maar in delen (langzamer)

Slide 3 - Quiz

Wat betekent 'Retard'?
Wees niet beledigd als u een medicijn krijgt met ‘retard’ in de naam, het heeft namelijk niets te maken met het Engelse scheldwoord. 'Retard' wordt in de apotheek op z’n Frans uitgesproken. De term wordt gebruikt voor een medicijn waarbij de werkzame stoffen niet in één keer vrijkomen, maar juist wat langzamer in het lichaam worden afgegeven.
In plaats van ‘retard’ kan er bijvoorbeeld ook ‘MGA’ (Met gereguleerde afgifte), ‘MVA’ (Met vertraagde afgifte) of ‘slow release’ op het medicijndoosje staan. Tabletten van dit type kunt u niet zomaar breken of vermalen. Vraag altijd aan uw apotheker of u een medicijn mag breken of dat u hem in één stuk moet innemen.Dit kan de werking van het medicijn beïnvloeden.
Op een medicatielijst (AMO) staat altijd...
A
De reden van starten/stoppen/wijzigen van medicijnen
B
indicatie voor de medicijnen
C
dosering, sterkte, toedieningsvorm, gebruiksperiode
D
allerdrie de antwoorden zijn juist

Slide 4 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Een antibioticum kan breedspectrum of smalspectrum zijn. Wat is het verschil?
A
Breedspectrum: werkt bij veel verschillende bacteriën, smalspectrum: voor 1 bacterie.
B
Breedspectrum: werkt tegen veel verschillende soorten bacteriën, smalspectrum voor 1 of enkele soorten.
C
Breedspectrum: middel is breed (makkelijk) verkrijgbaar, smalspectrum: middel is moeilijk verkrijgbaar/ kostbaar.
D
Breedspectrum: werkt tegen verschillende ziekteverwekkers (bacteriën, schimmels, enz.), smalspectrum werkt voor 1 type ziekteverwekker

Slide 5 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Een cliënt met epilepsie krijgt standaard bij de medicatieronde aanvalsmedicatie
A
Waar
B
Niet waar

Slide 6 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoe noem je het als een bacterie bestand is tegen antibiotica?
A
Recescief
B
Ractief
C
Resistent
D
Reagens

Slide 7 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Antibiotica werkt tegen
A
schimmels
B
bacteriën
C
virussen

Slide 8 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Antibiotica kun je onbeperkt gebruiken, want ‘baat
het niet, schaadt het niet’
A
Waar
B
Niet waar

Slide 9 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Een lotion wordt vaak gebruikt op een behaarde huid
A
Juist
B
Onjuist

Slide 10 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Een zalf bestaat uit een vette basis waardoor je het niet in de huid kunt wrijven
A
Juist
B
Onjuist

Slide 11 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is de stofnaam van dit medicijn?
A
Nexium
B
Nexium control
C
Esomeprazol
D
20mg maagsapresistente tabletten

Slide 12 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Vrij verkrijgbare medicijnen zijn:
A
Medicijnen die je met een recept bij de apotheek moet ophalen.
B
Medicijnen die je kunt kopen bij de apotheek, drogist, supermarkt.
C
Medicijnen die de huisarts heeft voorgeschreven.

Slide 13 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Als een cliënt geestelijk en lichamelijk afhankelijk is van een medicijn dan is er sprake van...
A
Gewenning
B
Interactie
C
Allergie
D
Verslaving

Slide 14 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is een placebo
A
Een middel dat alleen gebruikt mag worden bij psychische aandoeningen
B
Een middel dat alleen maar een werkzame stof bevat
C
Een middel dat voornamelijk bestaat uit hulpstoffen
D
Een middel dat geen werkzame stof bevat

Slide 15 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Met een profylactische werking bedoelen we...
A
geneesmiddelen worden toegediend om ziekte te voorkomen
B
geneesmiddelen pakken de oorzaak aan
C
geneesmiddelen pakken de symptomen aan
D
in dit geneesmiddel zit geen werkzame stof

Slide 16 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Paracetamol is een voorbeeld van
A
causale werking
B
symptoombestrijder
C
profylactische werking

Slide 17 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Parenteraal
Enteraal
Via het maagdarmkanaal
Buiten het maagdarmkanaal om
Injectie
Tablet

Slide 18 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Neusspray is een vorm van enterale toediening
A
Juist
B
Onjuist

Slide 19 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Puffertjes voor astma hebben een parenterale toediening
A
Juist
B
Onjuist

Slide 20 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Opname van een geneesmiddel noemen we...
A
Absorptie
B
Distributie
C
Metabolisme
D
Excretie

Slide 21 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is de merknaam?
A
Valium
B
Diazepam

Slide 22 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is de stofnaam?
A
Valium
B
Diazepam

Slide 23 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is een capsule?
A
een poeder in een omhulsel van gelatine.
B
een dragee in een omhulsel van gelantine

Slide 24 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

De zorgverlener die medicijnen gereedmaakt moet hiertoe....... zijn
A
bekwaam
B
bevoegd
C
beide
D
geen van bovenstaande

Slide 25 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Enteraal betekent:
A
via de huid
B
via maag-darmkanaal
C
via de bloedvaten
D
via de spieren

Slide 26 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is psychofarmaca?
A
Psychofarmaca een medicatie dat gebruikt word bij psychiatrische klachten en ziekten.
B
Psychofarmaca is een van de bekendste ziektebeelden van de psychiatrie
C
Psychofarmaca is een arts die gespecialiseerd is in medicatie bij psychogeriatrie
D
Is een behandeling met stoomimpulsen

Slide 27 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Welke pijnstiller werkt
pijnstillend, koortsverlagend en ontstekingsremmend?
A
Codeïne
B
Diclofenac
C
Paracetamol
D
Oxycodon

Slide 28 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoe lang duurt het voordat anti depressiva werken?
A
1 tot 2 weken
B
2 tot 3 weken
C
3 tot 4 weken
D
2 tot 6 weken

Slide 29 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Antihypertensiva zorgt voor een bloeddruk daling door...
A
Vaatverwijding (vasodilatie)
B
Vaatvernauwing (vasoconstrictie)

Slide 30 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is een bijwerking van bloedverdunners?
A
Blauwe plekken
B
Bloedingen
C
Trager herstel wondjes
D
Alle drie

Slide 31 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Weet je het nog...
Wat is de werking van bloedverdunners?
A
vertraagt de bloedstolling
B
versnelt de bloedstolling
C
maakt het bloed dunner
D
zorgt voor bloedstolsels

Slide 32 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Insuline
A
Symptoombestrijder
B
Causale werking
C
Tekorten aanvullen
D
Placebo

Slide 33 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Mevrouw Klok krijgt 4x per dag 20IE Novorapid (insuline) subcutaan geinjecteerd. Wat is subcutaan?
A
injectie in het vetweefsel
B
injectie in de spier
C
injectie in een bloedvat
D
injectie in de opperhuid

Slide 34 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Een collega heeft de medicatie uitgezet. Er wordt aan jou gevraagd de medicatie uit te reiken. Wie is eindverantwoordelijk?
A
Degene die de medicatie uitzet is verantwoordelijk
B
Degene die de medicatie geeft is verantwoordelijk.

Slide 35 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Bij heel veel medicijnen zijn er contra-indicaties. Wat betekent dit?
A
een reden op medicatie voor te schrijven.
B
een reden om medicatie juist niet voor te schrijven
C
een ander woord voor de bijsluiter van een medicijn
D
medicatie die apart bewaard moet blijven

Slide 36 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat wordt er bedoeld met transdermale medicatie?
A
Medicatie via de mond
B
Medicatie via de huid
C
Medicatie via de luchtwegen

Slide 37 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Mw. B. moet medicatie "per os" innemen. Hoe neemt mw de medicatie in?
A
Via de oren
B
Via de neus
C
Via de mond
D
Via de anus

Slide 38 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat zijn ontwenningsverschijnselen van medicatie?
A
dat medicatie gestaakt wordt
B
medicatie wat toegediend wordt heeft bijwerkingen
C
bij ontwenningsverschijnselen moet de dosering hoger
D
zijn verschijnselen die optreden bij het staken van een verslavende middel

Slide 39 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat doe je met medicatie die over is?
A
Mag in de prullenbak
B
Mag terug naar de apotheek
C
Beide bovenstaande
D
Geen van bovenstaande

Slide 40 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Een voorbeeld van lokale toediening is:
A
bruistablet vitamine C
B
paracetamol zetpil
C
puffertje bij COPD
D
insuline injectie

Slide 41 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wanneer medicijnen elkaars werking beïnvloeden, hoe noemen we dat?
A
Cumulatie
B
Resistentie
C
Interactie
D
Verslaving

Slide 42 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

'therapieontrouw' betekent dat iemand bewust de voorgeschreven medicatie niet inneemt
A
juist
B
onjuist

Slide 43 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat wordt er bedoeld met verslaving?
A
Het lichaam is gewend geraakt aan de werking van het medicijn
B
Niet alleen het lichaam, maar ook de geest kan afhankelijk worden van het medicijn
C
Medicijnen versterken elkaar of juist verzwakken

Slide 44 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat zijn hulpstoffen in medicijnen?
A
bindt de werkzame stof
B
zorgt voor een betere inname van het tabletje
C
zorgen dat de kans op bijwerkingen kleiner wordt
D
versterkt de werkzame stof

Slide 45 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat betekent een generiek middel?
A
middel zonder hulpstoffen
B
middel zonder werkzame stof
C
merkloos middel
D
ander woord voor zetpil

Slide 46 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is dit?
A
Baxterrol/medicijnrol
B
Noodmedicatie voorraad
C
Medicijndispenser
D
Weekdoos

Slide 47 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat staat er NIET op een baxterol?
A
naam client
B
naam apotheker
C
naam arts
D
dosering per medicatie

Slide 48 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Waar moet je medicijnen die je gaat toedienen registreren?
A
Dat hoeft niet
B
Toedienlijst en evt opiatenlijst
C
In het zorgdossier
D
Een paraaf op het recept van de arts

Slide 49 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Op een toedienlijst staat..
A
naam cliënt en geneesmiddel, ruimte voor aftekenen
B
de reden voor toediening, contra- indicaties

Slide 50 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions