unité 7 grammaire 1: faire + blooket

• Frans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

BONJOUR ET BIENVENUE

Bonjour

et 

bienvenue!!

la tâche de début

Overleg in tweetallen 

Traduisez les phrases: 

• Je fais du foot
• Léonie fait ses devoirs
• Nous faisons l'exercice.
• Vous faites du cheval.
• Elles font du shopping. 

Inhoud

• La tâche de début
• Grammaire 1: faire
• Au travail
• Blooket

Le verbe 'Faire'

Wat betekent faire?

Faire = doen, maken

je fais	ik doe, maak
tu fais	jij doet, maakt
il / elle / on fait	hij / zij / men doet, maakt
nous faisons	wij doen, maken
vous faites	u doet, maakt jullie doen, maken
ils / elles font	zij doen, maken

faire = ................

1. doen, maken
2. doen, hebben
3. hebben, zijn
4. doen, zijn

faire in de présent / tegenwoordige tijd:
Vous ( faire)

1. fais
2. faites
3. faisons
4. font

on ... (faire)

faire (présent):

je ____ (faire)

1. faire
2. fais
3. fait
4. faise

faire (présent):

nous ____ (faire)

1. fairons
2. fons
3. faisons
4. faites

Tu (faire)

Vul de juiste vorm in van het werkwoord faire.

Vous _____________ vos devoirs?

Au travail !

Wat? exercices 8B, C, D & E	Met wie en hoe? - je mag in tweetallen overleggen/samenwerken	Na 15 minuten gaan we klassikaal nakijken .
Tijd?	Tip: Kijk op pagina 110	Klaar? - Studygo/quizlet apprendre 1 t/m 5 leren

Klassikaal nakijken

dashboard.blooket.com