27 februari

Qu'est-ce que tu vois?
Je vois ...
1 / 34
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 75 min

Éléments de cette leçon

Qu'est-ce que tu vois?
Je vois ...

Slide 1 - Diapositive

  • nakijken huiswerk - lezen
  • praktische opdracht 1.1. 
  • het bijvoeglijk naamwoord
  • start praktische opdracht
Le but: à la fin de ce cours:
  • heb ik geoefend met het bijvoeglijk naamwoord
  • kan ik iemand beschrijven in het Frans

Slide 2 - Diapositive

Nakijken
lezen blz 88/89

Slide 3 - Diapositive

Praktische opdracht 1.1 (blz 109)
Vul de filmrecensie aan en vul het paspoort van de hoofdrolspeler in.


schrijven

Slide 4 - Diapositive

Praktische opdracht 1.2 (blz 120-126)
Netjes invullen pagina's.
Je vertelt in een gesprek over jezelf, je familie en je hobby.

Voor de klas (of op de gang).
schrijven + praten

Slide 5 - Diapositive

Lezen / luisteren
Over unité 3

We gaan tijdens de lessen genoeg oefenen
lees / luistertoets

Slide 6 - Diapositive

2 cijfers
1x: lezen en luisteren
1x: schrijven en praten

Geen grammatica en woordjes toets.

Slide 7 - Diapositive

Iemand beschrijven in het Frans

Il a un chapeau beige
Il a des lunettes noires
Il a une barbe / une moustache
il a une écharpe noire
il a une veste brune

Slide 8 - Diapositive

wat zijn bijvoeglijke naamwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 9 - Quiz

Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een...
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijwoord
D
voorzetsel

Slide 10 - Quiz

Wat is volgens jou het bijvoeglijk naamwoord in deze zin:
"De mooie kast"
A
De
B
Mooie
C
Kast
D
Staat er niet in

Slide 11 - Quiz

De meeste Franse bijvoeglijke naamwoorden staan _______ het zelfstandig naamwoord.
A
voor
B
achter

Slide 12 - Quiz

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Lien

De plaats van het bijvoeglijk naamwoord

Un film intéressant.

Normaal staan de bijvoeglijk naamwoorden in het Frans
 achter het zelfstandig naamwoord.

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Diapositive

mannelijk
vrouwelijk
enkelvoud
petit
petite
meervoud
petits
petites
Schrijf op!

Slide 17 - Diapositive

Maar deze staan ervóór 
zie blz 98

Slide 18 - Diapositive

Heel veel uitzonderingen
Deze mag je opzoeken tijdens de praktische opdracht

We gaan nu even samen oefenen

Slide 19 - Diapositive

Bijvoeglijk naamwoord: wat is juist?
A
Le lit est grand.
B
Le lit est grande.

Slide 20 - Quiz

Bijvoeglijk naamwoord: wat is juist?
A
La plage est beau.
B
La plage est beaux.
C
La plage est belle.
D
La plage est belles.

Slide 21 - Quiz

Sleep de bijvoeglijke naamwoorden naar het juiste vakje. 
vieille
belles
bonne
nouveaux
bons
beaux
vieux
nouveau
bon
beau

Slide 22 - Question de remorquage

Sleep de bijvoeglijk naamwoorden naar de goede plek
Vrouwelijk enkelvoud
Mannelijk enkelvoud
Vrouwelijk meervoud
Mannelijk meervoud
beau
nouvelle
nouveau
vieilles
bon
bonnes
beaux
belles
bons
bonne

Slide 23 - Question de remorquage

1) Kies het juiste woord:
Bijna alle bijvoeglijke naamwoorden komen voor/ achter het zelfstandig naamwoord
2) Wat gebeurt er met een bijvoeglijk naamwoord dat hoort bij: 
- een vrouwelijk zelfstandig naamwoord?
- een zelfstandig naamwoord in het meervoud?
3) Wat weet je over de volgende bijvoeglijke naamwoorden?
beau, nouveau, vieux? 

Slide 24 - Diapositive

Praktische opdracht 1.1 (blz 107)
Vul de filmrecensie aan en vul het paspoort van de hoofdrolspeler in.

schrijven

Slide 25 - Diapositive

Slide 26 - Diapositive

Let op: ‘les yeux’ is mannelijk meervoud, dus ook het bijvoeglijk naamwoord staat in deze vorm. Het woord ‘marron’ (kastanjebruin) en noisette verandert nooit.

Slide 27 - Diapositive

Slide 28 - Diapositive

les cheveux
Il / elle a les cheveux noirs
Il / elle a les cheveux blonds
Il / elle a les cheveux marron
Il / elle a les cheveux bouclés/ raides
Il / elle a une queue de cheval / une frange /une tresse

Let op: ‘les cheveux’ is mannelijk meervoud, dus ook het bijvoeglijk naamwoord staat in deze vorm. Het woord ‘marron’ (kastanjebruin) verandert nooit.

Slide 29 - Diapositive

Slide 30 - Diapositive

Slide 31 - Diapositive

Les vêtements
Il / elle porte un pantalon / un jean noir.
Il / ele porte un T-shirt blanc.
Il / elle porte un pull vert.
il / elle porte une chemise verte.
Il / elle porte des baskets blanches.

Let op: ook hier past het bijvoeglijk naamwoord zich aan aan het zelfstandig naamwoord.

Slide 32 - Diapositive

Les devoirs
Kies een foto uit van voor opdracht blz 107

Maken 16b en 16c blz 98 en 99

Slide 33 - Diapositive

Slide 34 - Diapositive