naamvl.+bijv.nw.

Das Adjektiv = bijvoeglijk nw.
1 / 31
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Das Adjektiv = bijvoeglijk nw.

Slide 1 - Diapositive

Leerdoel
kunnen
 Je kunt de uitgangen van het bijvoeglijk naamwoord na een woord uit de Der- + Ein-groep toepassen of je kan een bijvoeglijk naamwoord los voor een zelfstandig naamwoord vervoegen




Slide 2 - Diapositive

Wat is een Adjektiv?
een Adjektiv = een bijvoeglijk naamwoord. Het bijvoeglijk naamwoord...
  • zegt iets over een zelfstandig naamwoord; 
  •   betreft vaak een eigenschap of een kenmerk;
  •  staat vaak vóór het zelfstandig naamwoord.


Voorbeeld: Mijn oom heeft een mooie auto. 
Auf Deutsch: Mein Onkel hat ein schönes Auto.

Slide 3 - Diapositive

Ein-Gruppe
Bij de Ein-Gruppe horen de woorden:

ein / kein +
bezittelijke voornaamwoorden

Slide 4 - Diapositive

Der- + Ein-Gruppe
Waarom worden deze woorden per groep samen genomen?

Ze krijgen dezelfde uitgangen
bij de verschillende naamvallen

Slide 5 - Diapositive

Der-Gruppe
Hoe ziet dat er dan uit?


mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
meervoud
1e nvl.
der / jeder
die / jede
das / jedes
die / jede
3e nvl.
dem / jedem

der / jeder
dem / jedem
den +-n /
jeden +-n
4e nvl.
den / jeden
die / jede
das / jedes
die / jede

Slide 6 - Diapositive

Nu met bijvoeglijk naamwoord
mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
meervoud
1e nvl.
der große Tisch
die blaue Jacke
das kleine Haus
die guten Sachen
3e nvl.
dem großen Tisch
der blauen Jacke
dem kleinen Haus
den guten Sachen
4e nvl.
den großen Tisch
 die blaue Jacke
das kleine Haus
die guten Sachen

Slide 7 - Diapositive

Ein-Gruppe
Hoe ziet dat er dan uit?


mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
meervoud
1e nvl.
ein / mein
eine / deine
ein / sein
keine / unsere
3e nvl.
einem/
meinem
einer / deiner
einem /
seinem
keinen +-n /
unseren +-n
4e nvl.
einen /meinen
eine / deine
ein / sein
keine / unsere

Slide 8 - Diapositive

Nu met bijvoeglijk naamwoord
mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
meervoud
1e nvl.
ein großer Tisch
eine blaue Jacke
ein kleines Haus
keine guten Sachen
3e nvl.
einem großen Tisch
einer blauen Jacke
einem kleinen Haus
keinen guten Sachen
4e nvl.
einen großen Tisch
eine blaue Jacke
ein kleines Haus
keine guten Sachen

Slide 9 - Diapositive

Hoe leer je dat?
Je kunt een

S L E U T E L

tekenen in het schema!

Slide 10 - Diapositive

Bijvoeglijk naamwoord: Der-Gruppe

Slide 11 - Diapositive

Bijvoeglijk naamwoord: Ein-Gruppe

Slide 12 - Diapositive

Voorbeeld:
Ein ...  groß... Haus gefällt mir gut!

=> geslacht van 'Haus' ?
=> naamval van het zinsdeel?

Slide 13 - Diapositive

Voorbeeld:
=> geslacht van 'Haus' ?    das Haus - onzijdig
=> naamval van het zinsdeel?  onderw. = 1e nvl.

                Ein- großes Haus gefällt mir!

Slide 14 - Diapositive

Jetzt du!

Slide 15 - Diapositive

Ein ... jung... Frau hat uns geholfen.
A
- -e
B
- -es
C
-en -en
D
-e -e

Slide 16 - Quiz

Ich habe diese braun... Schuhe (mv).
A
-e
B
-en
C
-er
D
-em

Slide 17 - Quiz

Er trägt meinen blau... Pulli (m).
A
-e
B
-er
C
-en
D
-em

Slide 18 - Quiz

Mein Bruder hat ein gelb...... T-Shirt (0) bekommen.
A
-en
B
-es
C
-e
D
-er

Slide 19 - Quiz

Wir fahren mit (d)... rot..... Boot (o).
A
dem -en
B
den -en
C
das -e
D
dem -em

Slide 20 - Quiz

Ein groß..... Mann kaufte ein Eis.
A
-en
B
-e
C
-es
D
-er

Slide 21 - Quiz

Durch (d)... rot... Hose (v) siehst du hübsch aus!
A
die -e
B
der -er
C
dem -en
D
das -es

Slide 22 - Quiz

Bijvoeglijk naamwoord: Nichts-Gruppe/ Null-Gruppe

Slide 23 - Diapositive

Achtung:
Twee of meer bn voor hetzelfde zn, krijgen dezelfde uitgang:
Dieser große, nette Mann spielt in unserer Mannschaft.

Slide 24 - Diapositive

Voeg de juiste uitgangen toe:
Toll__ Kinder machen kein__ Streit(m).
A
tolle/kein
B
tolle/keinen
C
tolles/keinen
D
toll/kein

Slide 25 - Quiz

9. Bei dicht… Nebel(m) konnte d… Flugzeug nicht landen.
A
dichten, das
B
dichter, der
C
dichtem, das
D
dichtem, der

Slide 26 - Quiz

Am liebsten trinke ich kalt... Bier.
A
kalter
B
kalte
C
kalten
D
kaltes

Slide 27 - Quiz

13. Ich hasse stark… Wind(m).
A
starker
B
starken
C
starke
D
starkem

Slide 28 - Quiz

Lesdoel bereikt?
Je kunt het uitgangen van het bijvoeglijk naamwoord toepassen.
A
Ja, ik kan het! Ben me zeker!
B
Nee, ik snap het niet!
C
Nog een beetje leren... en dan komt het goed!
D
Ja, ik denk het wel!

Slide 29 - Quiz

Slide 30 - Lien

Einde

Slide 31 - Diapositive